EDE A1-A2 OLP 4 les 2

• Spaans
• MBO
• Studiejaar 2

Examentraining clase 2

zinsconstructies met hay - estar

oefeningen maken

schrijfexamen oefenen

Pero primero.....

 un repaso del vocabulario de ayer

Coge tu móvil y busca Lessonup-app

Wat is het antwoord op de volgende vraag.
¿Qué fecha es hoy?

1. son las cinco y veinte
2. jueves
3. Es el 10 de febrero
4. hoy es miércoles

¿Qué significa?

hora

1. hotel
2. klok
3. tijdstip
4. wijzerplaat

¿Qué significa?

fecha de salida

1. vertrekdatum
2. aankomstdatum
3. geboortedatum
4. sterfdatum

¿Qué significa?

dirección

1. adres
2. achternaam
3. verjaardag
4. straatnaam

¿Qué significa?

apellidos

1. voornaam
2. achternamen
3. voornamen
4. achternaam

¿Qué significa?

firma

1. bedrijf
2. achternaam
3. firma
4. handtekening

Hoe zeg je "geboortedatum" in het Spaans?

1. fecha de entrada
2. fecha de salida
3. fecha de cumpleaños
4. fecha de nacimiento

¿Qué significa?

fecha de entrada

1. geboortedatum
2. aankomstdatum
3. sterfdatum
4. vertrekdatum

Vertaal de volgende zinnen met hay, estar, tener

1. Er zijn een paar activiteiten

2. We hebben een paar activiteiten

3. De receptie is open om 8.00

4. Het hotel is open in de lente en de zomer

5. Er zijn veel klachten over de ober

Ayer....

tener que + heel werkwoord

tengo que estudiar

DUS: Tener que + infinitief

Wat betekent tener?

Moeten = tener + que + infinitief

tener

tengo

tienes

tiene

tenemos

tenéis

tienen

maken opdracht 2

toelichting

Opdracht 2: 

lista de comprobación = checklist

comprobar (ue) = checken

Situatiebeschrijving:

Je werkt sinds enkele weken in een klein hotel in Spanje. Je moest vandaag de toiletruimtes van de begane grond en de eerste verdieping schoonmaken. Je vult de "lista de comprobación" in met de volgende gegevens.  

 

Opdracht 2

1 Je vult de datum in waarop je de handelingen gedaan hebt

2 Je schrijft op hoe laat je begonnen bent met schoonmaken: 10.00 uur.

3 Vul je naam in op de juiste plaats

4 Je vinkt aan welke ruimtes je gepoetst hebt: toiletruimte

5 Je vinkt aan welke werkzaamheden je hebt uitgevoerd: dweilen en spiegels schoongemaakt

6 Je geeft aan : 2 uur

7 Je schrijft: het schoonmaakmiddel is op (er is geen schoonmaakmiddel)

8 Je schrijft: De toiletruimte boven moet ik nog schoonmaken maar er is geen sleutel van de ruimte

9 Je vraagt: wil jij de toiletten schoonmaken?

10 Je bedankt je collega.