1.4_Wat is produceren?

Wat voor soort ruil zie je hiernaast?
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil
C
Girale ruil
D
Chartale ruil
1 / 50
suivant
Slide 1: Quiz
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 50 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Wat voor soort ruil zie je hiernaast?
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil
C
Girale ruil
D
Chartale ruil

Slide 1 - Quiz

H1: Geld moet rollen

Slide 2 - Diapositive

H 1.4: Wat is produceren?


Programma:
  • terugblik par. 1.3 + bespreken huiswerk
  • Lesdoelen par. 1.4
  • Uitleg en instructie
  • Maken en bespreken opdrachten
  • Reflectie

Slide 3 - Diapositive

Van je kleedgeld (€ 150,-) geef je € 39,- uit aan kleding. Hoeveel procent van je kleedgeld is dit?

Slide 4 - Question ouverte

Als je loon in procenten meer stijgt dan de prijzen, neemt je koopkracht toe.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quiz

Vorig jaar kreeg je € 5,- zakgeld, dit jaar krijg je € 6,30. Met hoeveel procent is je zakgeld gestegen?

Slide 6 - Question ouverte

Hoe noemen we het als je iets koopt met cash geld?
A
Directe ruil, giraal geld.
B
indirecte ruil, giraal geld.
C
Directe ruil, chartaal geld.
D
Indirecte ruil, chartaal geld.

Slide 7 - Quiz

Door de inflatie kan ik...
A
meer besteden
B
minder besteden

Slide 8 - Quiz

Welk middel past niet bij
de 3 functies van geld?
A
Rekenmiddel
B
Betaalmiddel
C
Ruilmiddel
D
Spaarmiddel

Slide 9 - Quiz

Door inflatie stijgt de koopkracht van geld
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quiz

Welke formule gebruik je om een klein bedrag van je uitgave in een percentage van je totale uitgaven uit te rekenen?
A
wat/waarvan ×100%
B
(nieuw-oud)/oud x 100%

Slide 11 - Quiz

Welke formule gebruik je om een verandering van de omzet in procenten uit te rekenen?
A
wat/waarvan ×100%
B
(nieuw-oud)/oud x 100%

Slide 12 - Quiz

De dieselprijs per liter is in een week tijd gestegen van € 1,32 naar € 1,40.
Hoeveel is de dieselprijs gestegen in procenten?
A
5,3%
B
7,8%
C
6,1%
D
8,4%

Slide 13 - Quiz

In 2015 waren er 12 apen in de dierentuin. In 2014 waren het er 8. Wat is de groei in procenten?
A
25%
B
50%
C
75%
D
2,5 bananen

Slide 14 - Quiz

Welkom
agenda:
nakijken opg 38 t/m 41
uitleg winst/verlies  en MVO

Slide 15 - Diapositive

H 1.4: Lesdoelen
Aan het einde van deze paragraaf:
  • Na vandaag kun je uitleggen waarom er bij produceren waarde wordt toegevoegd.
  • Je kunt uitleggen hoe bedrijven winst willen maken.
  • Je kunt de omzet, kosten en winst berekenen.
  • Je weet wat mvo is en je kunt voorbeelden geven.

Slide 16 - Diapositive

Uitleg en instructie...

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Toegevoegde waarde:
In de winkel betaal je € 1, 49

Wat/ wie moet hier allemaal van betaald 
worden? En geef de verschillende 
stappen in de bedrijfskolom.

Je krijgt hier 2 minuten voor.
timer
2:00

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

aan de slag:
maak opgave 38 t/m 41

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Vidéo

maak opgaven 44 en 45

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Diapositive

Afzet

Afzet = het aantal producten wat een bedrijf verkoopt



Slide 28 - Diapositive

Omzet
Omzet = Afzet x Verkoopprijs (zonder btw)

Omzet = het totale bedrag van de verkochte producten


Slide 29 - Diapositive

Berekening
Omzet = Afzet x verkoopprijs (zonder btw)

Verkoopprijs= verkoopwaarde= opbrengsten van de verkopen

Vb: in eenjaar worden 470 truien verkocht voor €45 per stuk.
Afzet=> 470
Omzet=> 470 x €45= € 21.150 -> Is dit juist?

Slide 30 - Diapositive

Brutowinst berekenen: 
brutowinst = omzet - inkoopwaarde

Slide 31 - Diapositive

Bedrijfskosten en nettowinst
Brutowinst is niet de uiteindelijke winst. Er gaan eerst nog bedrijfskosten vanaf, dan krijg je de nettowinst.

Voorbeelden van bedrijfskosten: huur, loon, energie

Brutowinst - bedrijfskosten = nettowinst -> (of netto verlies)

Slide 32 - Diapositive

Dit weten we nu:
  • Omzet ( Aantal verkochte producten x Verkoopprijs)
  • Inkoopwaarde ( Aantal verkochte producten x Inkoopprijs )
  • Brutowinst ( Omzet - Inkoopwaarde )
  • Brutowinst - bedrijfskosten = nettowinst -> (of netto verlies)
  • Bedrijfskosten (Loonkosten, onderhoudskosten, schoonmaakkosten, energiekosten, etc, ... )

Slide 33 - Diapositive

Slide 34 - Diapositive

Slide 35 - Vidéo

Zijn er vragen???

Slide 36 - Diapositive

Maken opdrachten 
Je hebt 15 minuten de tijd voor het maken van 
opdrachten  39, 40, 41, 42
van paragraaf 1.4

Klaar? 
Ga verder met de opdrachten: 
42, 44, 45, 46, 47

timer
15:00

Slide 37 - Diapositive

Bespreken opdrachten 39, 40, 41, 42

Slide 38 - Diapositive

hoe ging..?
Wat heb je geleerd?

Slide 39 - Diapositive

Huiswerk volgende les...?
Maken opdrachten par 1.4
41, 42, 44, 45, 46, 47

Slide 40 - Diapositive

Reflectie: Zijn de lesdoelen behaald?
  • Na vandaag kun je uitleggen waarom er bij produceren waarde wordt toegevoegd.
  • Je kunt uitleggen hoe bedrijven winst willen maken.
  • Je kunt de omzet, kosten en winst berekenen.
  • Je weet wat mvo is en je kunt voorbeelden geven.

Probeer de volgende vragen te beantwoorden zonder het boek te gebruiken.

Slide 41 - Diapositive

Welkom!
agenda
  • wat was ook weer...
  • afronden H1
  • toets afspreken

Slide 42 - Diapositive

Hoe noem je het aantal verkochte producten?
A
Omzet
B
Afzet
C
Brutowinst
D
Nettowinst

Slide 43 - Quiz

Het totale bedrag van de verkochte producten noem je
A
Omzet
B
Afzet
C
Brutowinst
D
Nettowinst

Slide 44 - Quiz

Een zak chips kost € 1,20. Aan het begin van de dag liggen er 23 zakken in het schap. Aan het einde van de dag liggen er nog 11 zakken. Wat is de afzet geweest voor deze zak chips?
A
11
B
12
C
22
D
23

Slide 45 - Quiz

Een zak chips kost € 1,20. Aan het begin van de dag liggen er 23 zakken in het schap. Aan het einde van de dag liggen er nog 11 zakken. Wat is de omzet geweest voor deze zak chips?
A
€ 13,20
B
€ 27,60
C
€ 13,20
D
€ 14,40

Slide 46 - Quiz

Hoe bereken je de brutowinst?
A
nettowinst - bedrijfskosten
B
omzet - bedrijfskosten
C
nettowinst - inkoopwaarde
D
omzet - inkoopwaarde

Slide 47 - Quiz

Hoe bereken je de nettowinst?
A
brutowinst - bedrijfskosten
B
omzet - bedrijfskosten
C
bedrijfskosten - brutowinst
D
brutowinst - inkoopwaarde

Slide 48 - Quiz

Een bedrijf heeft een omzet van €350.000. Daarvan blijft 12% nettowinst over, hoeveel is de nettowinst
A
€30.000
B
€4.200
C
€42.000
D
€3.000

Slide 49 - Quiz

nu:
maken Plus opdrachten 4, 5, 6, 8, 11, 15


samen doen rekenen blz 33 opg 12, dan oefenen opg 14
toets afspreken

Slide 50 - Diapositive