Hoofdstuk 1 - alles

Je wil weten wat het onderwerp van een tekst is, dus ga je oriënterend lezen. Wat doe je dan?
1 / 14
suivant
Slide 1: Question ouverte
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Je wil weten wat het onderwerp van een tekst is, dus ga je oriënterend lezen. Wat doe je dan?

Slide 1 - Question ouverte

Als je wil weten wat een woord betekent, kan je kijken naar de context. Wat betekent context?

Slide 2 - Question ouverte

Leg uit wat een synoniem is en geef twee voorbeelden.

Slide 3 - Question ouverte

Op welke drie manieren kun je de persoonsvorm van een zin vinden?

Slide 4 - Question ouverte

Wat is de persoonsvorm van de zin?
Gisteren ben ik met mijn zwager naar de voetbalwedstrijd gegaan.

Slide 5 - Question ouverte

Welke vraag stel je als je het onderwerp van de zin wil vinden?

Slide 6 - Question ouverte

Wat is het onderwerp van de zin?
Twee keer per maand klaverjassen de oude mannen in het ontmoetingscentrum.

Slide 7 - Question ouverte

Geef twee voorbeelden van een concreet zelfstandig naamwoord

Slide 8 - Question ouverte

Geef een voorbeeld van een abstract zelfstandig naamwoord

Slide 9 - Question ouverte

Geef een voorbeeld van een zelfstandig naamwoord - eigennaam.

Slide 10 - Question ouverte

Benoem de lidwoorden en vertel welke onbepaald (olw) en welke bepaald (blw) zijn.

Slide 11 - Question ouverte

In een zin zet je soms een komma voor een verbindingswoord. Geef een voorbeeld van een verbindingswoord.

Slide 12 - Question ouverte

Wanneer gebruik je een hoofdletter? Geef voorbeelden.

Slide 13 - Question ouverte

Vul de persoonsvorm in de zin in. (tegenwoordige tijd)
De directeur ... (bedoelen) het allemaal niet verkeerd.

Slide 14 - Question ouverte