Herhaling stijl en werkwoordspelling

Herhaling Stijl en werkwoordspelling
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Herhaling Stijl en werkwoordspelling

Slide 1 - Diapositive

Stijl

Slide 2 - Diapositive

Wat vul je in?

Die man is twee keer zo sterk ... ik.
timer
0:20
A
als
B
dan

Slide 3 - Quiz

Welke zin/zinnen zijn juist?
timer
0:45
A
Dat is het ergste wat me ooit is overkomen!
B
De student met wie ik altijd samenwerk, is vandaag afwezig.
C
Er is nog veel dat ik je niet heb kunnen vertellen.
D
Hij wilde maar niet weggaan, wat ik erg irritant vond.

Slide 4 - Quiz

Wat is juist?

Ik ... me aan jouw gedrag!
timer
0:20
A
erger
B
irriteer

Slide 5 - Quiz

Wat is juist?

Wij ... ons dat het een lastige klus is.
timer
0:20
A
beseffen
B
realiseren

Slide 6 - Quiz

timer
0:45
allen
alle
alle
De moeders willen om half vier ... hun kinderen ophalen.
... cadeaus waren gekocht door Marie en Youssef.
Ze bleven ... de hele nacht blaffen.

Slide 7 - Question de remorquage

timer
0:30
die
dat
dit
deze
de-woorden
het-woorden

Slide 8 - Question de remorquage

Wat is juist? Er zijn meerdere antwoorden mogelijk.



Ik wil een grote vaas gebruiken. Kun je me ... aangeven?
timer
0:30
A
die
B
dat
C
dit
D
deze

Slide 9 - Quiz

Wat is juist?

Wil ... ... tas morgen komen op komen halen?
timer
0:20
A
jij, jou
B
jou, jouw
C
jij, jouw
D
jou, jou

Slide 10 - Quiz

Welke grammaticale termen horen bij welke vorm?
timer
0:30
lijdend voorwerp
onderwerp
meewerkend voorwerp
zij
hun
hen

Slide 11 - Question de remorquage

Een reeks artikelen ... opgenomen
in de dorpskrant.
timer
0:20
A
ben
B
is
C
zijn

Slide 12 - Quiz

Maar twintig procent van de aanwezigen ... voor.
timer
0:20
A
stemde
B
stemden

Slide 13 - Quiz

De dames uit Amsterdam ... de boel
op stelten.
timer
0:20
A
zet
B
zette
C
zetten

Slide 14 - Quiz

Werkwoordspelling

Slide 15 - Diapositive

Vul in: verspreiden

Het nieuwtje ... zich al snel door de school.
timer
0:20

Slide 16 - Question ouverte

Vul in: betwisten

Gisteren ... beide generaals elkaar nog de macht.
timer
0:20

Slide 17 - Question ouverte

Vul in: stofzuigen

Ik heb gisteren nog het hele huis ...!
timer
0:20

Slide 18 - Question ouverte

Vul in: vergaderen

Het team ... morgen de hele avond.
timer
0:20

Slide 19 - Question ouverte


Vul in: verloten

De ... cadeaus werden meteen uitgereikt aan
de winnaars.
timer
0:20

Slide 20 - Question ouverte

Slide 21 - Diapositive

Deze broek ziet er precies hetzelfde uit (als / dan) die andere.
A
als
B
dan

Slide 22 - Quiz

Jouw shirtje heeft echt niet dezelfde kleur (als / dan) mijn shirtje.
A
als
B
dan

Slide 23 - Quiz

Jelle heeft al langer (als / dan) een week niet meer gerookt.
A
als
B
dan

Slide 24 - Quiz

Het boek is net zo mooi (als / dan) de film.
A
als
B
dan

Slide 25 - Quiz

Winnen is mooier (als / dan) verliezen.
A
als
B
dan

Slide 26 - Quiz

Slide 27 - Vidéo

Als en dan gebruik je bij vergelijkingen.
Bij vergrotende trap (groter, beter, etc.) gebruik je dan.
  • Hij is sneller dan jij (bent).
Bij gelijkheid (even groot, even leuk, etc.) dan gebruik je het woord als.
  • Zij is net zo snel als ik (ben).
  • hij is even breed als mijn vader (is).
Bij vergelijkingen met zo gebruik je altijd als, ook als er sprake is van ongelijkheid.
  • Hij eet twee keer zoveel als ik.

Slide 28 - Diapositive