chapter 2 review

Vertaal dit woord naar Nederlands: préférer
A
liever hebben
B
dol zijn op
C
ik zou graag willen
D
een hekel hebben aan
1 / 24
suivant
Slide 1: Quiz

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Vertaal dit woord naar Nederlands: préférer
A
liever hebben
B
dol zijn op
C
ik zou graag willen
D
een hekel hebben aan

Slide 1 - Quiz

Vertaal dit woord naar Nederlands: maintenant
A
veel
B
aankomen
C
nu
D
de afspraak

Slide 2 - Quiz

Vertaal dit woord naar Nederlands: toujours
A
op dit moment
B
nu
C
altijd
D
tijdig

Slide 3 - Quiz

vertaal dit woord naar frans:
l'enfant
A
een olifant
B
het kind
C
het mens
D
de olifant

Slide 4 - Quiz

Vertaal dit woord naar Frans:
de tas
A
le poisson
B
l'eau v
C
le lait
D
le sac

Slide 5 - Quiz

vertaal deze zin naar Frans:
Een cola en een pizza asltublieft.
A
Un coca et une pizza, s'il vous plait.
B
Un coca e un pizza, s'il vous plait.
C
Une coca et un pizza se il vous plait.
D
Une coca et un pizza, s'il vous plait.

Slide 6 - Quiz

Vertaal deze zin naar Frans:
Ja, alstublieft.
A
Oui, Ober
B
Oui, avec
C
Oui, voila
D
Oui, voile

Slide 7 - Quiz

vertaal deze zin naar frans:
graag gedaan.
A
de rin.
B
le rien.
C
de rien.
D
un rien.

Slide 8 - Quiz

Jij kent de regel van ontkenning.
eerst de pv eruit halen er ne- voorzetten bij een klinker n'-  en doe pas achter het pv en doe hem terug in de zin.

Slide 9 - Diapositive

Maak de zin ontkennend: J'ai douze ans.
A
J' ne ai pas douze ans.
B
Je n'ai pas douze ans.
C
Je ne ai pas douze ans.
D
J' n'ai pas douze ans.

Slide 10 - Quiz

Maak deze zin ontkennend:
Je suis un peu épais.
A
Je ne pas suis un peu épais.
B
Je ne suis pas un peu épais.
C
Je n'suis pas un peu épais.
D
Je ne suis un peu épais.

Slide 11 - Quiz

Maak deze zin ontkennend:
Nous avons un croissont.
A
Nous n'avons un croissont.
B
Nous n'avons pas un croissont.
C
Nous ne avons pas un croissont.
D
Nous n'avez pas un croissont

Slide 12 - Quiz

Heb je het goed gedaan?
We gaan nu verder met andere dingen.
zoals:

Slide 13 - Diapositive

Werkwoorden vervoegen op -er
stap 1:  knip -er eraf
stap 2: plak de juiste vervoeging erachter zoals:
e, es, e, ons en ez

Slide 14 - Diapositive

Vul de juiste vorm van parler in:
je .......
A
je parle
B
je parlez
C
je parles
D
je parlons

Slide 15 - Quiz

Vul de juiste vorm van regarder in:
Nous ....... un vidéo
A
Nous regardez
B
Nous regardes
C
Nous regardons
D
Nous parlons

Slide 16 - Quiz

Vul de juiste vorm van regarder in:
Illes ......... à l'image.
A
Illes regardons
B
Illes regardes
C
Illes regardez
D
Illes regarde

Slide 17 - Quiz

Vul de juiste vorm van parler in:
Tu ....... contre le professeur.
A
Tu parle
B
Tu parles
C
Tu parlez
D
Tu parlons

Slide 18 - Quiz

Onregelmatige werkwoorden

être en avoir zijn twee onregelmatige werkwoorden.
Je kan de regel knippen en plakken niet gebruiken omdat ze ONREGELmatig zijn. Je moet dus gewoon weten wat ze zijn.
Bij être:  suis, es, est, sommes, êtes, sont
Bij avoir:



Slide 19 - Diapositive

en bij avoir: ai, as, a, avons, avez, ont

Slide 20 - Diapositive

Vul de juiste vorm van avoir in:
Vous ...... une pizza.
A
avons
B
a
C
ont
D
avez

Slide 21 - Quiz

Vul de juiste vorm van être in:
je ......... un garçon.
A
es
B
sommes
C
suis
D
est

Slide 22 - Quiz

Vul de juiste vorm van avoir in:
tu ..... un copine.
A
es
B
a
C
ai
D
as

Slide 23 - Quiz

Vul de juiste vorm van être in:
Nous ....... faire la fête.
A
ont
B
sommes
C
avez
D
avons

Slide 24 - Quiz