Argumenteren

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4

Tot de toetsweek

maandag 8 maart online les: argumenteren

woensdag 10 maart op school: toetsen bespreken

maandag 15 maart online: argumenteren

woensdag 17 maart op school: formuleren

maandag 22 maart online: argumenteren

woensdag 24 maart op school: afronden formuleren/argumenteren

maandag 29 maart: start toetsweek

vandaag

start argumenteren

blz 191

https:

argument

als je een mening/standpunt hebt, onderbouw je die met argumenten.

Een argument geeft aan waarom je iets vindt.

Een argument kan feitelijk zijn of waarderend.

Een feitelijk argument is gebaseerd op feiten. Je kan het opzoeken of het klopt en daar is dan geen discussie meer over mogelijk.

Let op: een feitelijk argument heeft niet waar te zijn. 

Vb: In 4H1 zitten alleen jongens--> dit kan je opzoeken en dan zul je zien dat het niet waar is. Toch is dit een feitelijk argument.

Een waarderend argument bevat een waardeoordeel. Het is niet voor iedereen hetzelfde en er kan dus over gediscussieerd worden. Een waarderend argument moet vaak extra ondersteund worden met feiten.

Opdracht 1

blz 192

1. Wat is het argument?

Dit argument is

1. feitelijk
2. waarderend

2. Wat is het argument?

Dit argument is

1. feitelijk
2. waarderend

Aan welk signaal herken je het argument?

3. Wat is het argument?

Dit argument is

1. feitelijk
2. waarderend

4. Wat is het argument?

Dit argument is

1. feitelijk
2. waarderend

Aan welk signaal herken je het argument?

5. Wat is het argument?

Dit argument is

1. feitelijk
2. waarderend

Aan welk signaal herken je het argument?

6. Wat is het argument?

Dit argument is

1. feitelijk
2. waarderend

Tegenargument: je gaat in op het standpunt van de andere partij.

Weerlegging: je gaat in op het argument van de andere partij.

opdracht 3

blz 193

1. Wat is het standpunt?

1. Aangezien ... is
2. moet ... reizen

B is

1. tegenargument
2. weerlegging

C is

1. tegenargument
2. weerlegging

2. Wat is het standpunt?

1. Iedereen ... eten
2. De ... behandeld

B is

1. tegenargument
2. weerlegging

C is

1. tegenargument
2. weerlegging

3. Wat is het standpunt?

1. Doordat ... trekt
2. heeft ... invloed

B is

1. tegenargument
2. weerlegging

C is

1. tegenargument
2. weerlegging

4. Wat is het standpunt?

1. Het ... gekomen
2. Iedereen ... stemmen

B is

1. tegenargument
2. weerlegging

C is

1. tegenargument
2. weerlegging

5. Wat is het standpunt?

1. Het ... raketaanval
2. Het ... bestookt

B is

1. tegenargument
2. weerlegging

C is

1. tegenargument
2. weerlegging

6. Wat is het standpunt?

1. Mensen ... gaan
2. Dat ... vakantie

B is

1. tegenargument
2. weerlegging

C is

1. tegenargument
2. weerlegging

Iedereen gaat nu naar de digitale omgeving van Nieuw Nederlands en start daar met de geselecteerde opdrachten!

Ik kan zien wie er bezig is en wie niet.

Huiswerk

Maken de planning in Nieuw Nederlands (heet Argumenteren 1, 4H)

In het boek kan je opdracht 4, 7 en 8 ook maken. Opdracht 11 kan alleen digitaal, maar moet ook gemaakt worden.