Maandag 19 juni

Welkom!
Het is vandaag maandag 19 juni

1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2BasisschoolGroep 1

Cette leçon contient 18 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Welkom!
Het is vandaag maandag 19 juni

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wie is aanwezig

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat gaan we doen
- Spreken
- Woordenschat 

9.45 uur pauze

10.00 uur: Naar het theater lopen!




Nodig: iPads en wisbordjes


Slide 3 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat zie je op de foto?
Welke maand van het jaar is het op de foto?
Wat vind je het fijnste seizoen?
Wat zijn de seizoenen in je eigen land?

Slide 4 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Luister naar het gesprek Bijna lente. Je hoort Arzu en Petra.

Slide 5 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Luister nog een keer naar het gesprek. Zijn de zinnen goed? Zeg ja of nee.

Slide 6 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 7 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Ken je de seizoenen?
Wanneer is de lente? Wanneer is de zomer? Wanneer is de herfst? Wanneer is de winter?

Slide 8 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Pak een wisbordje, vul het goede woord in
1. Het is zo’n mooi .........! 
a. seizoen
b. weer
2. M’n winterjas is te ......... . 
a. groot
b. warm
3. Ik ben blij dat het ......... is.
a. herfst
b. lente

Slide 9 - Diapositive

• Het is zo’n mooi weer.
• M’n winterjas is te warm.
• Ik ben blij dat het lente is.
• Het was een koude winter.
• Misschien kunnen we wel buiten zitten.
4. Het was een koude ......... .
a. winter
b. zomer
5. Misschien kunnen we wel ......... zitten.
a. binnen 
b. buiten

Slide 10 - Diapositive

• Het is zo’n mooi weer.
• M’n winterjas is te warm.
• Ik ben blij dat het lente is.
• Het was een koude winter.
• Misschien kunnen we wel buiten zitten.
Luister naar de docent. Wijs het goede plaatje aan.

Slide 11 - Diapositive

• In welk seizoen ben je jarig?
• Welk seizoen is het nu?
• Hoe heet het volgende seizoen?
• In welk seizoen ben je in Nederland gekomen? • In welk seizoen ben je veel buiten?
• In welk seizoen is het koud?
• Welk seizoen vind je mooi in Nederland?
• Welk seizoen vind je mooi in je eigen land?
• In welk seizoen is je man / vrouw / zoon / dochter jarig?
Luister naar mevrouw Abbes. Hoor je een vraag? Wijs aan.

Slide 12 - Diapositive

• In welk seizoen ben je jarig?
• Welk seizoen is het nu?
• Hoe heet het volgende seizoen?
• In welk seizoen ben je in Nederland gekomen? • In welk seizoen ben je veel buiten?
• In welk seizoen is het koud?
• Welk seizoen vind je mooi in Nederland?
• Welk seizoen vind je mooi in je eigen land?
• In welk seizoen is je man / vrouw / zoon / dochter jarig?
Zeg de zinnen na
1. Het is mooi weer.
2. M’n winterjas is te warm.
3. Het was een koude winter.
4. Ik heb in de sneeuw gespeeld.
5. We hebben een sneeuwpop gemaakt.
6. Misschien kunnen we wel buiten zitten.

Slide 13 - Diapositive

• In welk seizoen ben je jarig?
• Welk seizoen is het nu?
• Hoe heet het volgende seizoen?
• In welk seizoen ben je in Nederland gekomen? • In welk seizoen ben je veel buiten?
• In welk seizoen is het koud?
• Welk seizoen vind je mooi in Nederland?
• Welk seizoen vind je mooi in je eigen land?
• In welk seizoen is je man / vrouw / zoon / dochter jarig?
Welk woord hoort er niet bij?
1. de lente – de maand – de herfst – de zomer
2. fantastisch–heerlijk–lekker–slecht
3. de regen–de sneeuw–de straat–de wolk
4. handschoenen–slippers–een trui–eenwinterjas

Slide 14 - Diapositive

• In welk seizoen ben je jarig?
• Welk seizoen is het nu?
• Hoe heet het volgende seizoen?
• In welk seizoen ben je in Nederland gekomen? • In welk seizoen ben je veel buiten?
• In welk seizoen is het koud?
• Welk seizoen vind je mooi in Nederland?
• Welk seizoen vind je mooi in je eigen land?
• In welk seizoen is je man / vrouw / zoon / dochter jarig?
Maak een praatje!
Loop rond. Vraag in welk seizoen de ander jarig is. De ander reageert.


Slide 15 - Diapositive

• In welk seizoen ben je jarig?
• Welk seizoen is het nu?
• Hoe heet het volgende seizoen?
• In welk seizoen ben je in Nederland gekomen? • In welk seizoen ben je veel buiten?
• In welk seizoen is het koud?
• Welk seizoen vind je mooi in Nederland?
• Welk seizoen vind je mooi in je eigen land?
• In welk seizoen is je man / vrouw / zoon / dochter jarig?

Slide 16 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 17 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 18 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions