Formatief moment transport

Bij hartfalen is er sprake van het feit dat het hart minder krachting pompt. Het hartminuutvolume neemt dan af.

Leg uit waardoor een patient met hartfalen kortademig kan zijn na het traplopen.

1 / 30
suivant
Slide 1: Question ouverte
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

Éléments de cette leçon

Bij hartfalen is er sprake van het feit dat het hart minder krachting pompt. Het hartminuutvolume neemt dan af.

Leg uit waardoor een patient met hartfalen kortademig kan zijn na het traplopen.

Slide 1 - Question ouverte

In de afbeelding hieronder is een microscopisch beeld van bloed weergegeven. De verschillende bestanddelen van het bloed zijn aangeduid met letters. 
Sleep de namen van de bestanddelen van het bloed naar de juiste plaats.
P
Q
R
S
witte bloedcel
rode bloedcel
bloedplasma
bloedplaatje

Slide 2 - Question de remorquage

Een glucosemolecuul wordt opgenomen in je dunne darm.
Noteer de bloedvaten en onderdelen van het hart die het minimaal moet passeren om in je armspier te komen. (inclusief haarvaten van de organen)

Slide 3 - Question ouverte

Koppel de functies van het bloed met het juiste onderdeel van het bloed
1-Bloedplasma
2-Witte bloedcellen
3-Bloedplaatjes
4-Rode bloedcellen
Bloedstolling
Transporteren van stoffen
Zuurstof vervoeren 
Afweer

Slide 4 - Question de remorquage

Hoe ontstaat weefselvloeistof?
A
vocht uit de lymfevaten dat door resorptie nu tussen de cellen zit.
B
vocht uit de bloedvaten dat door resorptie nu tussen de cellen zit.
C
vocht uit de lymfevaten dat door filtratie nu tussen de cellen zit
D
vocht uit de bloedvaten dat door filtratie nu tussen de cellen zit.

Slide 5 - Quiz

Wat is weefselvloeistof eigenlijk?
A
Hetzelfde als bloed
B
Hetzelfde als bloed, zonder de cellen en de grote eiwitten
C
Een soort vocht wat de cellen uitscheiden
D
Water

Slide 6 - Quiz

Wat zit er in weefselvloeistof?
A
O2 & voedingsstoffen
B
O2, voedingsstoffen & CO2
C
O2, voedingsstoffen, afvalstoffen & CO2
D
O2, voedingsstoffen & afvalstoffen

Slide 7 - Quiz

Wat zijn de functies van weefselvloeistof?
A
O2 en voedingsstoffen naar de cellen toevoeren
B
CO2 en andere afvalstoffen van de cellen wegvoeren
C
De cellen in een homogeen milieu houden
D
A, B en C zijn goed

Slide 8 - Quiz

Dus het terugstromen van weefselvloeistof in de haarvaten wordt gestimuleerd door...
A
een lage osmotische waarde in het bloed
B
een hogere eiwitconcentratie in bloed dan in weefsel
C
een hogere glucoseconcentratie in bloed dan in weefsel
D
veel eiwitten in de weefsels

Slide 9 - Quiz

Het bloed vervoert allerlei stoffen in het lichaam. Op welke plekken gaan deze stoffen het bloed IN of UIT?
Je ziet hiernaast een schematische weergave van de bloedsomloop
Zuurstof in
Zuurstof uit
CO2 in
CO2 uit
Voeding in
Voeding uit
Afval in
Afval uit
Water in
Water uit

Slide 10 - Question de remorquage

..... is het hormoon dat de aanmaak van rode bloedcellen stimuleert, ...... is het eiwit dat zuurstof bindt.
A
EPO - Hemoglobine
B
Fibrinogeen - Ijzeratomen
C
Rode beenmerg - EPO
D
EPO - Fibrinogeen

Slide 11 - Quiz

Welke van de stoffen: CO2, O2, mineralen, vitaminen, zetmeel en aminozuren worden door het bloed vervoerd?
A
Alleen O2 en CO2
B
Alleen CO2 , O2,mineralen en vitaminen
C
Alleen CO2, O2, mineralen, vitaminen en aminozuren
D
CO2, O2, mineralen, vitaminen, zetmeel en aminozuren

Slide 12 - Quiz

Het bloed geeft ....................................Af.
Rode bloedcellen nemen...................op.
Dit noemen we.............................in de long.
Zuurstofrijk bloed wordt vervolgens naar alle.....................vervoerd.
De koolstofdioxide verlaat het lichaam via de..........................
Zuurstof
Longen
Koolstofdioxide
Lichaamsdelen
Gaswisseling
In de longen

Slide 13 - Question de remorquage

Hemoglobine geeft ....................................Af.
Het bloed neemt...................op.
Verplaatsen van deze stoffen noemen we..............................
De cellen gebruiken de zuurstof voor ......................
Koolstofdioxide ontstaat in de weefselcellen door ..........................
Koolstofdioxide
Verbranding
Zuurstof
Verbranding
Diffusie
In de weefsels

Slide 14 - Question de remorquage

Bloedstolling: wat is de goede volgorde?
1
2
3
4
5
6
bloedplaatjes knappen open
het droogt op tot een korstje
bloedplaatjes klonteren samen: propvorming 
het bloedvat gaat kapot
stoffen uit de bloedplaatjes reageren met fibrinogeen
er ontstaat een netwerk van fibrinedraden

Slide 15 - Question de remorquage

Zodra bloed door lichaamsorganen is gestroomd zoals spieren of de lever wordt het bloed donkerder van kleur, waardoor kleurt het bloed donkerder?

Slide 16 - Question ouverte

Iemand met bloedarmoede heeft te weinig...
A
Zuurstof in zijn bloed
B
Voedingsstoffen in zijn bloed
C
Hemoglobine in zijn bloed
D
Bloed

Slide 17 - Quiz

Zuurstof wordt in het bloed vervoerd door het rode eiwit hemoglobine:
Hb + O2 <-> HbO2
Naar welke kant verloopt deze reactie in de weefsels en wat verandert als de pH daalt?
A
Naar rechts, gaat sneller bij lagere pH
B
Naar links, gaat sneller bij lagere pH
C
Naar rechts, gaat langzamer bij lagere pH
D
Naar links, gaat langzamer bij lagere pH

Slide 18 - Quiz

examen biologie HAVO 2017-2 vraag 9:
Als het bloed werd opgevangen in een fles was het nodig om de inhoud
van de fles in beweging te houden zodat het bloed niet stolde.


Welke bloedbestanddelen zetten de bloedstolling in gang?
A
bloedplaatjes en bloedplasma
B
bloedplaatjes en rode bloedcellen
C
bloedplaatjes en witte bloedcellen
D
bloedplasma en witte bloedcellen

Slide 19 - Quiz

Zet de bloedstollende gebeurtenissen in de juiste volgorde, vervolg.
Protrombine
Fibrinogeen
Stollingsfactoren
Trombine
Fibrinedraden
Fibrine

Slide 20 - Question de remorquage

Welke zijn goed?
1 Verteerde vetten worden met de lymfe vanuit de dunne darm afgevoerd.
2 Lymfe bevat rode bloedcellen
3 Lymfe bevat witte bloedcellen
4 Lymfe stroomt via aders naar lymfeknopen
A
1, 2 en 3
B
1 en 3
C
2 en 4
D
3 en 4

Slide 21 - Quiz


Wat doet fibrine?
A
vervoert zuurstof
B
maakt rode bloedcellen aan
C
maakt een korstje op het wondje
D
veroorzaakt trombose

Slide 22 - Quiz

Wat zijn fibrinedraden?
A
Deze klonteren samen op de kapotte plek.
B
Deze vormen een soort net op de kapotte plek.
C
Deze ontdekken de kapotte plek.

Slide 23 - Quiz

Deel 2 zijn ... en de taak is ...
A
witte bloedcellen, zuurstof transport
B
witte bloedcellen, afweer tegen ziekten
C
bloedplaatjes, bloedstolling
D
rode bloedcellen, bloedstolling

Slide 24 - Quiz

Welke bloedvaten horen
bij de kleine bloedsomloop?

A
2 en 3
B
3 en 4
C
2 en 5
D
1 en 4

Slide 25 - Quiz

In welke richting stroomt de lymfe in het lymfe vat van de afbeelding?

A
De lymfe stroomt in de richting van pijl P
B
De lymfe stroomt in de richting van pijl Q
C
De stroomrichting van de lymfe is niet uit de tekening af te leiden

Slide 26 - Quiz

Wat is de functie van een lymfeknoop (Lymfeklier)?
A
Lymfe verzamelen
B
Lymfe zuiveren
C
Lymfe afbreken
D
Lymfe opnemen

Slide 27 - Quiz

Achmed zegt dat lymfe wordt geproduceerd in de lymfeknopen.
Cernik zegt dat het lymfevatenstelsel lymfe afgeeft aan het bloed.
Wie heeft (hebben) gelijk?
A
Alleen Achmed heeft gelijk
B
Alleen Cernik heeft gelijk
C
Achmed en Cernik hebben gelijk
D
Achmed en Cernik hebben beide geen gelijk

Slide 28 - Quiz

einde van herhaling

Huiswerk:
examenvragen transport bvj online

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Lien