H.2 Grammatica - Verwijswoorden

H.2 Grammatica
Verwijswoorden
1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

H.2 Grammatica
Verwijswoorden

Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen

Aan het eind van de les kun je de juiste verwijswoorden gebruiken.

Slide 2 - Diapositive

Startopdracht

Wat is het verschil tussen zin 1 en zin 2?

1. Voor zijn verjaardag kreeg Jos dit nieuwe computerspel, dat hij erg leuk vindt.

2. Voor zijn verjaardag kreeg Jos dit nieuwe computerspel, wat hij erg leuk vindt. 

Slide 3 - Diapositive

Verwijswoorden

Slide 4 - Diapositive

Hun of hen
Hen
- Wanneer het een lijdend voorwerp is (wie/wat + wg + o)
De hond heeft hen gebeten.
- Na een voorzetsel 
Ik verwacht een reactie van hen. / Ik geef het boek aan hen.

Hun
- Als het een meewerkend voorwerp is en geen voorzetsel ervoor heeft staan 
  Ik geef hun het boek. /  Hij schonk hun een kopje koffie in.
- Gebruik hun NOOIT als onderwerp ('Hun komen ook')

Slide 5 - Diapositive

Geef de juiste vorm aan.

De kinderen gingen hun vader in de gevangenis bezoeken, maar de man wilde hen/hun niet zien.
A
hen
B
hun

Slide 6 - Quiz

Geef de juiste vorm aan.

Toen de docenten de trainingen bezochten, boden de trainers hen/hun een lunch aan.
A
hen
B
hun

Slide 7 - Quiz

Dat of wat
Gebruik dat als je verwijst naar een het-woord
   vb. Het prachtige huis dat daar staat.

Gebruik wat als je verwijst naar:
 - een overtreffende trap (Dat is het mooiste wat ik ooit heb gezien)
 - een onbepaald voornaamwoord (Hij heeft iets wat ik ook graag wil hebben) 
 - een hele zin (De sporters hebben zich goed ingezet tijdens de training, wat de trainers positief vonden.)
- na dat of datgene (Dat is wat ik wilde vertellen)

Slide 8 - Diapositive

Kies het juiste antwoord: ... is het allermoeilijkste ... ik ooit heb gedaan.
A
dat/ dat
B
wat / dat
C
wat / wat
D
dat / wat

Slide 9 - Quiz

Het kleine meisje, .... ik heb helpen oversteken, was heel vrolijk
A
wat
B
dat
C
die
D
deze

Slide 10 - Quiz

Het laatste...ik doe is de hond uitlaten.
Dat is alles ... ik wilde zeggen.
A
dat, dat
B
dat, wat
C
wat, dat
D
wat, wat

Slide 11 - Quiz

Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?

Het-woorden zijn onzijdig.

De-woorden zijn mannelijk of vrouwelijk.
Als je niet kunt zien dat het woord vrouwelijk is, mag je het beschouwen als mannelijk. 

Aan sommige woorden kun je echter wel zien dat ze vrouwelijk zijn:

Slide 12 - Diapositive

Vrouwelijk

Vrouwelijke personen en dieren (de politieagente, de wolvin)

De-woorden op de volgende uitgangen:

-heid (vrijheid)                       -te (ruimte)                          -iek (fabriek)
-nis (geschiedenis)               -de (waarde)                       -theek (discotheek)
-ing (regering)                       -ie (familie)                          -teit (criminaliteit)
-st (kunst)                               -ij (rederij)                             -uur (cultuur)
-schap (vriendschap) 

Bij twijfel kun je natuurlijk ook een woordenboek raadplegen, of kijk op
woordenlijst.org. 



Slide 13 - Diapositive

Aan de slag!

H.2 Grammatica 
Verwijswoorden

Maak opdracht 1 t/m 5

Slide 14 - Diapositive