Grammaire H

Lesdoelen
  • Aan het einde van deze les, kun je het persoonlijk voornaamwoord gebruiken. 
  • Aan het einde van deze les kun je het werkwoord avoir gebruiken.
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Lesdoelen
  • Aan het einde van deze les, kun je het persoonlijk voornaamwoord gebruiken. 
  • Aan het einde van deze les kun je het werkwoord avoir gebruiken.

Slide 1 - Diapositive

Het persoonlijk voornaamwoord
ik
jij
hij
zij
men
wij
wij
jullie
u
zij
zij

Slide 2 - Diapositive

Het persoonlijk voornaamwoord
ik
jij
hij
zij
men
wij
wij
jullie
u
zij
zij
je
tu
il
elle
on
on
nous
vous
vous
ils
elles

Slide 3 - Diapositive

Het persoonlijk voornaamwoord
ik
jij
hij
zij
men
wij
wij
jullie
u
zij
zij
je
tu
il
elle
on
on
nous
vous
vous
ils
elles
on heeft 2 betekenissen

Slide 4 - Diapositive

Het persoonlijk voornaamwoord
ik
jij
hij
zij
men
wij
wij
jullie
u
zij
zij
je
tu
il
elle
on
on
nous
vous
vous
ils
elles
on heeft 2 betekenissen
vous heeft 2 betekenissen

Slide 5 - Diapositive

Het persoonlijk voornaamwoord
ik
jij
hij
zij
men
wij
wij
jullie
u
zij
zij
je
tu
il
elle
on
on
nous
vous
vous
ils
elles
on heeft 2 betekenissen
vous heeft 2 betekenissen
meervoud

Slide 6 - Diapositive

Het persoonlijk voornaamwoord
meervoud
ik
jij
hij
zij
men
wij
je
tu
il
elle
on
on
on heeft 2 betekenissen
vous heeft 2 betekenissen
wij
jullie
u
zij
zij
nous
vous
vous
ils
elles

Slide 7 - Diapositive

tu
il
elle
nous
ils
je
vous
on
elles
zij (enk)
zij (v, mv)
ik
jullie
hij
wij/men
zij (m, mv)
jij
wij
u

Slide 8 - Question de remorquage

Het werkwoord avoir

Slide 9 - Diapositive

Het werkwoord avoir
hebben

Slide 10 - Diapositive

Het werkwoord avoir
hebben
Onregelmatig

Slide 11 - Diapositive

Het werkwoord avoir
hebben
Onregelmatig
net als in het NL

Slide 12 - Diapositive

Het werkwoord avoir
hebben
Onregelmatig
net als in het NL
Uit je hoofd leren

Slide 13 - Diapositive

Het werkwoord avoir
hebben
Onregelmatig
net als in het NL
Uit je hoofd leren
Super super super super super

Slide 14 - Diapositive

Het werkwoord avoir
hebben
Onregelmatig
net als in het NL
Uit je hoofd leren
Super super super super super
belangrijk!!!!

Slide 15 - Diapositive

Het werkwoord avoir
hebben
ik heb
jij hebt
hij heeft
zij heeft
men heeft
wij hebben
wij hebben
jullie hebben
u heeft
zij hebben
zij hebben

Slide 16 - Diapositive

Het werkwoord avoir
hebben
ik heb
jij hebt
hij heeft
zij heeft
men heeft
wij hebben
j'ai





wij hebben
jullie hebben
u heeft
zij hebben
zij hebben

Slide 17 - Diapositive

Het werkwoord avoir
hebben
ik heb
jij hebt
hij heeft
zij heeft
men heeft
wij hebben
j'ai
tu as




wij hebben
jullie hebben
u heeft
zij hebben
zij hebben

Slide 18 - Diapositive

Het werkwoord avoir
hebben
ik heb
jij hebt
hij heeft
zij heeft
men heeft
wij hebben
j'ai
tu as
il a



wij hebben
jullie hebben
u heeft
zij hebben
zij hebben

Slide 19 - Diapositive

Het werkwoord avoir
hebben
ik heb
jij hebt
hij heeft
zij heeft
men heeft
wij hebben
j'ai
tu as
il a
elle a


wij hebben
jullie hebben
u heeft
zij hebben
zij hebben

Slide 20 - Diapositive

Het werkwoord avoir
hebben
ik heb
jij hebt
hij heeft
zij heeft
men heeft
wij hebben
j'ai
tu as
il a
elle a
on a

wij hebben
jullie hebben
u heeft
zij hebben
zij hebben

Slide 21 - Diapositive

Het werkwoord avoir
hebben
ik heb
jij hebt
hij heeft
zij heeft
men heeft
wij hebben
j'ai
tu as
il a
elle a
on a
on a
wij hebben
jullie hebben
u heeft
zij hebben
zij hebben

Slide 22 - Diapositive

Het werkwoord avoir
hebben
ik heb
jij hebt
hij heeft
zij heeft
men heeft
wij hebben
j'ai
tu as
il a
elle a
on a
on a
wij hebben
jullie hebben
u heeft
zij hebben
zij hebben
nous avons




Slide 23 - Diapositive

Het werkwoord avoir
hebben
ik heb
jij hebt
hij heeft
zij heeft
men heeft
wij hebben
j'ai
tu as
il a
elle a
on a
on a
wij hebben
jullie hebben
u heeft
zij hebben
zij hebben
nous avons
vous avez



Slide 24 - Diapositive

Het werkwoord avoir
hebben
ik heb
jij hebt
hij heeft
zij heeft
men heeft
wij hebben
j'ai
tu as
il a
elle a
on a
on a
wij hebben
jullie hebben
u heeft
zij hebben
zij hebben
nous avons
vous avez
vous avez


Slide 25 - Diapositive

Het werkwoord avoir
hebben
ik heb
jij hebt
hij heeft
zij heeft
men heeft
wij hebben
j'ai
tu as
il a
elle a
on a
on a
wij hebben
jullie hebben
u heeft
zij hebben
zij hebben
nous avons
vous avez
vous avez
ils ont 

Slide 26 - Diapositive

Het werkwoord avoir
hebben
ik heb
jij hebt
hij heeft
zij heeft
men heeft
wij hebben
j'ai
tu as
il a
elle a
on a
on a
wij hebben
jullie hebben
u heeft
zij hebben
zij hebben
nous avons
vous avez
vous avez
ils ont 
elles ont

Slide 27 - Diapositive

Het werkwoord avoir
hebben
j'ai
tu as
il / elle / on a
nous avons
vous avez
ils / elles ont

Slide 28 - Diapositive

Tu ... une soeur?
A
ai
B
a
C
as
D
avons

Slide 29 - Quiz

Vous ... un cours de français.
A
avons
B
avez
C
ont
D
as

Slide 30 - Quiz

Elles ... les cheveux blonds.
A
ai
B
a
C
avez
D
ont

Slide 31 - Quiz

Il ... un petit chat.
A
a
B
as
C
avez
D
ont

Slide 32 - Quiz

Nous ... un stylo bleu.
A
a
B
as
C
avons
D
ont

Slide 33 - Quiz

Reflectie:
Kun jij het werkwoord avoir gebruiken?

Slide 34 - Question ouverte