K33 bijv. gebruikt voltooid en onvoltooid deelwoord

voltooid deelw. en onvoltooid deelwoord 
Het voltooid deelwoord
het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
het onvoltooide deelwoord
het onvoltooide deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

voltooid deelw. en onvoltooid deelwoord 
Het voltooid deelwoord
het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
het onvoltooide deelwoord
het onvoltooide deelwoord als bijvoeglijk naamwoord

Slide 1 - Diapositive

Hij heeft niets gezegd.
het woord gezegd is ..
A
Heel werkwoord
B
Persoonsvorm
C
Voltooid deelwoord
D
onvoltooid deelwoord

Slide 2 - Quiz

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?
Hij heeft haar (beschermen)
A
beschermd
B
beschermt
C
beschermdt

Slide 3 - Quiz

hoe schrijf je het onvoltooide deelwoord van : juichen
A
juichent
B
juichend
C
juichte
D
Juichde

Slide 4 - Quiz

Lidwoorden
  • De + het: bepaald lidwoord


  • Een: onbepaald lidwoord

Slide 5 - Diapositive

Het bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

Het geeft extra informatie over dat zelfstandig naamwoord.


Slide 6 - Diapositive

voorbeeldzin 

De schrijfster heeft het spannende verhaal geschreven over  een opstandige, rebelse  jongen met een verlegen vriend in een kleine stad in Nederland .


Opdracht : benoem alle  22 woorden in deze zin , 

in de  5 woordsoorten, en zet ze in kolommen 

Slide 7 - Diapositive

De schrijfster heeft het spannende verhaal geschreven over een opstandige, rebelse jongen met een verlegen vriend in een kleine stad in Nederland .

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

A.een bijvoeglijk naamwoord staat altijd voor een zelfstandig naamwoord
B. een bijvoeglijk naamwoord staat altijd dichtbij het zelfstandig naamwoord
A
A en B zijn waar
B
A en B zijn niet waar
C
alleen A is waar
D
alleen B is waar

Slide 10 - Quiz

gaaf, gave , gaver, gaafst, gaafste, schaaf, scheef, schaats, zijn allemaal bijv. nw.
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quiz

Schrijf op : alle  bijv. nw. 

1: De gelopen afstand is 4 kilometer.
2: Mike had een mooi cijfer gehaald voor een moeilijke en belangrijke test.
3: De gerende afstand is 5 kilometer.
4: De geposte brieven worden snel bezorgd door een hardwerkende postbode.
5: De juiste opdracht staat op het bord in het grote lokaal.

Slide 12 - Diapositive

Schrijf op : alle  bvn's 
Hoeveel ? 
1: De gelopen afstand is 4 kilometer.
2: Mike had een mooi cijfer gehaald voor een moeilijke en belangrijke test.
3: De gerende afstand is 5 kilometer.
4: De geposte brieven worden snel bezorgd door een hardwerkende postbode.
5: De juiste opdracht staat op het bord in het grote lokaal.

Slide 13 - Diapositive

opdrachten maken
opdrachten 14, 15, 17, 18


Slide 14 - Diapositive