Spelling (1)

1 / 45
suivant
Slide 1: Vidéo
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

Cette leçon contient 45 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Vidéo

Apostrof
  • Meervoud van woorden die eindigen op i, o, u, a, y.
  • Meervoud van afkortingen en letters.
  • Verkleinwoorden van afkortingen en letters. 
  • Verkleinwoorden van woorden die eindigen op een y (met een medeklinker ervoor).
  • Als er letters zijn weggelaten.
  • Vóór een achtervoegsel bij een afkorting.

Slide 2 - Diapositive

Hoort een apostrof in de volgende zin?
Veel vwoers gaan na de middelbare school studeren.
A
ja
B
nee

Slide 3 - Quiz

Hoort een apostrof in de volgende zin?
Mijn zus heeft een babytje gekregen.
A
ja
B
nee

Slide 4 - Quiz

Hoort een apostrof in de volgende zin?
Wij hebben altijd zin in vakanties.
A
ja
B
nee

Slide 5 - Quiz

Hoort een apostrof in de volgende zin?
Vroeger pakte ik altijd stiekem twee lollys uit de snoeptrommel.
A
ja
B
nee

Slide 6 - Quiz

Hoort een apostrof in de volgende zin?
Weet jij waar Den Bosch ligt?
A
ja
B
nee

Slide 7 - Quiz

Hoort een apostrof in de volgende zin?
Heb jij mn telefoon gezien?
A
ja
B
nee

Slide 8 - Quiz

Hoort een apostrof in de volgende zin?
Zag jij die BNer?
A
ja
B
nee

Slide 9 - Quiz

Hoort een apostrof in de volgende zin?
Hoe veel telefoons heb jij?
A
ja
B
nee

Slide 10 - Quiz

u/uw
u: persoonlijk voornaamwoord (personen)

uw: bezittelijk voornaamwoord (bezit)

Slide 11 - Diapositive

Vul de juiste vorm in:
Ik geef ... deze fles.
A
u
B
uw

Slide 12 - Quiz

Vul de juiste vorm in:
Wij hebben ... auto gezien in de Dorpsstraat.
A
u
B
uw

Slide 13 - Quiz

Vul de juiste vorm in:
... moet hier rechtdoor.
A
u
B
uw

Slide 14 - Quiz

ze/zij/zijn/z'n
zij/ze: persoonlijk voornaamwoord (zij: nadruk)

zijn/z'n: bezittelijk voornaamwoord (zijn: nadruk)

Slide 15 - Diapositive

Vul de juiste vorm in:
... hadden hun huiswerk gemaakt en gingen sporten.
A
zij
B
zijn

Slide 16 - Quiz

Vul de juiste vorm in:
Heb je mijn vriendinnen op school nog gezien? Nee, ik heb ... niet gezien.
A
zij
B
ze
C
zijn
D
z'n

Slide 17 - Quiz

Vul de juiste vorm in:
Tim is niet thuis, hij is vanochtend met ... broertjes op stap gegaan.
A
zij/ze
B
zijn/z'n

Slide 18 - Quiz

mij/me/mijn/m'n
mij/me: persoonlijk voornaamwoord (mij: nadruk)
me: wederkerend voornaamwoord

mijn/m'n: bezittelijk voornaamwoord (mijn: nadruk)

Slide 19 - Diapositive

Vul de juiste vorm in:
Wil je met ... naar het feest?
A
mij
B
mijn

Slide 20 - Quiz

Vul de juiste vorm in:
Ik was ... elke ochtend.
A
me
B
mijn

Slide 21 - Quiz

Vul de juiste vorm in:
Daar staat ... fiets.
A
mij
B
me
C
mijn

Slide 22 - Quiz

je/jou/jouw
jou/je: persoonlijk voornaamwoord (jou: nadruk)

jouw/je: bezittelijk voornaamwoord (jouw: nadruk)

Slide 23 - Diapositive

Vul de juiste vorm in:
Ik neem ... mee.
A
jou
B
jouw

Slide 24 - Quiz

Vul de juiste vorm in:
Daar loopt ... moeder.
A
jou
B
jouw

Slide 25 - Quiz

Voorbeeld

Dit is Jans boek.
Dit is Renees fiets.
Dit is Maries zus.
Jannekes haar is mooi.
Andrés huis is groot.
Regel

De uitspraak van het woord verandert niet als je er een s achter zet.
Dit is zo na een medeklinker, een dubbele klinker of een tweeklank.
Dit is ook het geval als het woord op een stomme e of een é eindigt.
Je schrijft de s dan aan het woord vast.

Slide 26 - Diapositive

Voorbeeld

Dit is Theo's boek.


Dit is Max' boek.



Maurice' telefoon is kapot.
Midge' ouders gaan niet op vakantie.
Regel

Het woord eindigt op een a, o, u, i of y.
Je schrijft een 's (apostrof s).

Het woord eindigt op een hoorbare sisklank (s, z, sj, zj, ts, tz, sh) of een x.
Je schrijft een ' (apostrof) zonder s.

Het woord eindigt op een klinker, maar je hoort juist een sisklank. Je gebruikt dan alleen de ' (apostrof).

Slide 27 - Diapositive

Geef bezit aan in de volgende zin:
Jasper... computer is uitgevallen.
A
s
B
's
C
'

Slide 28 - Quiz

Geef bezit aan in de volgende zin:
Lex... elektrische fiets is gisteren gerepareerd.
A
s
B
's
C
'

Slide 29 - Quiz

Geef bezit aan in de volgende zin:
Mama... tas staat nog op tafel.
A
s
B
's
C
'

Slide 30 - Quiz

Geef bezit aan in de volgende zin:
Tim... lunch staat in de koelkast.
A
s
B
's
C
'

Slide 31 - Quiz

Geef bezit aan in de volgende zin:
Frans... dochter komt niet naar mijn verjaardag.
A
s
B
's
C
'

Slide 32 - Quiz

Geef bezit aan in de volgende zin:
Mitch... koptelefoon doet het niet meer.
A
s
B
's
C
'

Slide 33 - Quiz

Bijvoeglijke naamwoorden

de - woorden:
de leuke man
een leuke man
Bijvoeglijke naamwoorden

het - woorden:
het grappige meisje
een grappig meisje

Slide 34 - Diapositive

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
Van welk materiaal is het zelfstandig naamwoord gemaakt? + en
de ketting van zilver > de zilveren ketting
Uit andere taal niet:
aluminium, nylon, plastic, bamboe

Slide 35 - Diapositive

De ... kamer.
(koud)
A
koud
B
koude
C
kouden

Slide 36 - Quiz

De ... bank.
(hout)
A
hout
B
houte
C
houten

Slide 37 - Quiz

De ... wesp.
(vervelend)
A
vervelend
B
vervelende
C
vervelenden

Slide 38 - Quiz

Het ... huis.
(prachtig)
A
prachtig
B
prachtige
C
prachtigen

Slide 39 - Quiz

De ... beker.
(plastic)
A
plastic
B
plastice
C
plasticen

Slide 40 - Quiz

Het ... vliegtuigje.
(papier)
A
papier
B
papiere
C
papieren

Slide 41 - Quiz

Een ... monster.
(eng)
A
eng
B
enge
C
engen

Slide 42 - Quiz

Een ... oma.
(oud)
A
oud
B
oude
C
ouden

Slide 43 - Quiz

Een ... trapje.
(aluminium)
A
aluminium
B
aluminiume
C
aluminiumen

Slide 44 - Quiz

Het ... verhaal.
(spannend)
A
spannend
B
spannende
C
spannenden

Slide 45 - Quiz