Werkwoorden herkennen
1 / 26
La durée de la leçon est: 40 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Vidéo
Ken je zelf enkele werkwoorden?
Schrijf die hieronder:
Schrijf die hieronder:
Slide 3 - Question ouverte
Slide 4 - Diapositive
Wat is deze persoon aan het doen?
Wat is dus het werkwoord?
Wat is dus het werkwoord?
Slide 5 - Question ouverte
Wat is deze persoon aan het doen?
Wat is dus het werkwoord?
Wat is dus het werkwoord?
Slide 6 - Question ouverte
Wat is deze persoon aan het doen?
Wat is dus het werkwoord?
Wat is dus het werkwoord?
Slide 7 - Question ouverte
Wat is deze persoon aan het doen?
Wat is dus het werkwoord?
Wat is dus het werkwoord?
Slide 8 - Question ouverte
Wat is deze persoon aan het doen?
Wat is dus het werkwoord?
Wat is dus het werkwoord?
Slide 9 - Question ouverte
Wat is het werkwoord in deze zin?
Ik eet een appel.
Ik eet een appel.
A
Ik
B
eet
C
een
D
appel
Slide 10 - Quiz
Wat is het werkwoord in deze zin?
De aap zit samen met zijn vrienden op het eiland.
De aap zit samen met zijn vrienden op het eiland.
A
zit
B
samen
C
vrienden
D
eiland
Slide 11 - Quiz
Wat is het werkwoord in deze zin?
De kinderen lezen mooie boeken.
De kinderen lezen mooie boeken.
A
kinderen
B
lezen
C
mooie
D
boeken
Slide 12 - Quiz
Wat is het werkwoord in deze zin?
Van het lezen leren ze veel.
Van het lezen leren ze veel.
A
van
B
lezen
C
leren
D
veel
Slide 13 - Quiz
Wat doen ze?
Sleep de werkwoorden naar de juiste foto's.
koken
voetballen
zappen
slapen
Slide 14 - Question de remorquage
Wat doen ze?
Schrijf het werkwoord op.
Drie vriendinnen drinken samen thee.
Slide 15 - Question ouverte
Wat doen ze?
Schrijf het werkwoord op.
Mijn zus eet ook tomatensoep met balletjes.
Slide 16 - Question ouverte
Wat doen ze?
Schrijf het werkwoord op.
Janneke woont op een grote boerderij.
Slide 17 - Question ouverte
Wat doen ze?
Schrijf het werkwoord op.
Kees fietst naar school.
Slide 18 - Question ouverte
Wat doen ze?
Schrijf het werkwoord op.
Wie loopt er in onze tuin?
Slide 19 - Question ouverte
Wat doen ze?
Schrijf het werkwoord op.
Papa scheert zijn baard.
Slide 20 - Question ouverte
Wat doen ze?
Schrijf het werkwoord op.
Mama kamt haar haar.
Slide 21 - Question ouverte
Wat doen ze?
Schrijf het werkwoord op.
Onze hond bijt niet.
Slide 22 - Question ouverte
Wat doen ze?
Schrijf het werkwoord op.
Bijen maken honing.
Slide 23 - Question ouverte
Wat doen ze?
Schrijf het werkwoord op.
Gisteren sneeuwde het in Zweden.
Slide 24 - Question ouverte
Wat doen ze?
Schrijf het werkwoord op.
Die hardloper gaat de wedstrijd zeker winnen.
