les 3

Hoofdstuk 2      Winst en verslaggeving
Paragraaf 3 Break- even

Boeken en schrift open op tafel
ik loop langs om het huiswerk te controleren
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Hoofdstuk 2      Winst en verslaggeving
Paragraaf 3 Break- even

Boeken en schrift open op tafel
ik loop langs om het huiswerk te controleren

Slide 1 - Diapositive





  • We herhalen wat we tot nu toe hebben gedaan
  • Highlights 2.3
  • je kijkt zelfstandig je gemaakte werk na (zorg dat je van je fouten leert)
  • zelfstandig werken aan de opdrachten van paragraaf 2.3
  • we sluiten de les af met een aantal controle vragen
Deze les

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Vidéo

2.3 Break-even
Break even: de kosten zijn gelijk aan de opbrengsten. Je maakt geen verlies, maar ook geen winst.  

Ga je meer verkopen: dan begin je winst te maken!

Slide 4 - Diapositive

Break even point
.
Break even afzet <--------------> Break even omzet
uitgedrukt in aantallen                      uitgedrukt in €           
(altijd naar boven afronden)                                                   

Slide 5 - Diapositive

Constante-  en Variabele  kosten
Constante (vaste) kosten zijn niet afhankelijk van de productie.
Bijvoorbeeld: huur, hypotheek, rente lening

Variabele kosten zijn wel afhankelijk van de productieomvang.  
Bijvoorbeeld: inkoopkosten, 

Slide 6 - Diapositive

Huiswerk volgende les 
Doornemen 
     paragraaf 2.3 (vanaf blz 64)
Maken 
     opdracht 2.11 t/m 2.14

Slide 7 - Diapositive

Afzet=
A
Winst-overige kosten
B
Overige kosten
C
Aantal verkochte producten
D
Afzet x verkoopprijs

Slide 8 - Quiz

Brutowinst is 35% van de omzet.
De omzet is € 400,-
Bereken de inkoopwaarde vd omzet.
A
0,35 x 400 = € 140,-
B
0,65 x 400 = € 260,-
C
400/135 x 35 = € 103,70
D
400/65 x 35 = € 215,38

Slide 9 - Quiz

Constante koten
Variabele kosten
afschrijvingskosten
loonkosten van de directeur
huurkosten
materiaalkosten 

Slide 10 - Question de remorquage

Sleep de juiste begrippen naar de juiste omschrijving
B) Industriële onderneming
C) Handelsonderneming
A) Dienstverlenende onderneming
Onderneming die van ingekochte grondstoffen en halffabricaten nieuwe goederen maakt
Onderneming die goederen inkoopt en ze in dezelfde staat doorverkoopt. 
Meestal ondernemingen die arbeid beschikbaar stellen, die ruimte verhuren, of tegen een afgesproken bedrag een opdracht uitvoeren.

Slide 11 - Question de remorquage

6) Handelsonderneming De Boer verkoopt het product Ultra voor € 15, aan een aantal winkels verspreid over het land.
De inkoopprijs bedraagt € 6,-.
Bereken de brutowinst voor één Ultra als percentage van de inkoopprijs.
A
40%
B
25%
C
60%
D
150%

Slide 12 - Quiz

Hoe bereken je de Omzet?

Omzet=...
A
Afzet x Verkoopprijs
B
Verkoopprijs x Inkoopprijs
C
Afzet x Inkoopprijs
D
Kosten + Verkoopprijs

Slide 13 - Quiz

Welke uitspraak is juist?
A
Constante kosten zijn constant per eenheid product
B
Constante kosten dalen per eenheid product als de productieomvang daalt
C
Constante kosten dalen per eenheid product als de productieomvang stijgt
D
Constante kosten stijgen per eenheid product als de productieomvang stijgt

Slide 14 - Quiz

De brutowinst is 40% van de inkoopwaarde.
De inkoopwaarde v.d. omzet is € 600,-
Hoeveel is de omzet?
A
€1000,-
B
€240,-
C
€840,-
D
€560,-

Slide 15 - Quiz

De werkelijke totale brutowinst is € 770,50
De werkelijke totale brutowinst van Manuel is
......... % hoger dan de verwachte totale brutowinst van € 768,50
A
0,3% hoger dan Manuel verwachtte.
B
0,6% hoger dan Manuel verwachtte.
C
0,6% lager dan Manuel verwachtte.
D
0,3% lagerdan Manuel verwachtte.

Slide 16 - Quiz

Hoe bereken je de brutowinst?

Brutowinst = ...
A
Inkoopwaarde - Omzet
B
Omzet - Bedrijfskosten
C
Omzet + Winst
D
Omzet - Inkoopwaarde

Slide 17 - Quiz

omzet : afzet
Wat hoort bij elkaar:
afzet × inkoopprijs =
omzet : verkoopprijs
verkoopprijs
afzet
inkoopwaarde

Slide 18 - Question de remorquage

1. Omzet = afzet x                                                          
2. Omzet -                                 = brutowinst
3. Brutowinst -                                  = nettowinst


  
bedrijfskosten
verkoopprijs
inkoopwaarde
nettowinst
brutowinst
inkoopprijs

Slide 19 - Question de remorquage