Lezen hoofdstuk 3 - les 2

Lezen
Hoofdstuk 3: verbanden en signaalwoorden
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Lezen
Hoofdstuk 3: verbanden en signaalwoorden

Slide 1 - Diapositive

Doel van de les
De les hebben we de verbanden en signaalwoorden herhaald en kun je deze herkennen in een tekst.

Slide 2 - Diapositive

Raadsel

Slide 3 - Diapositive

Welke verbanden
en signaalwoorden
weet je nog?

Slide 4 - Carte mentale

'Eerst' is een signaalwoord voor een...
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Argument
D
Oorzaak-gevolg

Slide 5 - Quiz

'Daarnaast' is een signaalwoord van...
A
tegenstelling
B
toelichting
C
tijd
D
opsomming

Slide 6 - Quiz

"Indien" is een signaalwoord voor een....
A
conclusie
B
reden
C
toegeving
D
voorwaarde

Slide 7 - Quiz

'Echter' is een signaalwoord voor een...
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Argument
D
Tijd

Slide 8 - Quiz

"Namelijk" is een signaalwoord voor een....
A
conclusie
B
reden
C
toegeving
D
voorwaarde

Slide 9 - Quiz

"Dus" is een signaalwoord voor een....
A
conclusie
B
reden
C
toegeving
D
voorwaarde

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Diapositive

Verschil samenvattend en concluderend verband
Soms passen signaalwoorden bij meerdere verbanden. Je moet daarom goed het stukje tekst lezen om te bepalen bij welk verband het hoort.

Samenvattend (kortom, al met al): sluit vaak een tekst(deel) af en zet het voorgaande nog even kort op een rijtje wat al gezegd is.
Conclusie (dus, hieruit volgt, al met al):  sluit vaak een tekst(deel) af en geeft de conclusie die voor de lezer nu 'logisch' zou moeten zijn.

Slide 12 - Diapositive

Huiswerk voor vandaag
Zoek in tekst 3 (blz. 74-75) bij elk tekstverband een voorbeeld. (chronologisch, opsommend, tegenstellend toelichtend, concluderend, redengevend, oorzakelijk , vergelijkend , doel-middel, samenvattend, voorwaardelijk verband en toegevend verband)

Schrijf de zin op in je schrift, onderstreep het signaalwoord en zet erbij wat het verband is.

Slide 13 - Diapositive

Huiswerk. Plaats hier de foto van het huiswerk van vandaag.

Slide 14 - Question ouverte

Huiswerk bespreken
  • Lees de zin waarin het verband staat voor.
  • Benoem wat het signaalwoord is.
  • Benoem welk verband in de zin staat.

Slide 15 - Diapositive

Verbanden en signaalwoorden
  • Chronologisch verband
  • Opsommend verband
  • Tegenstellend verband
  • Toelichtend verband
  • Concluderend verband
  • Redengevend verband
  • Oorzakelijk verband
  • Vergelijkend verband
  • Doel-middel verband
  • Samenvattend verband
  • Voorwaardelijk verband
  • Toegevend verband

Slide 16 - Diapositive

Huiswerk voor de volgende les
Huiswerk voor dinsdag 30 maart
Maken opdracht 4 op blz. 76

Slide 17 - Diapositive