Taalgereedschap Brons - les 6 - proeftoets - schooljaar '24-'25

Taalgereedschap Brons - les 6 

inprentwoorden
voornaamwoorden
werkwoordspelling
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Taalgereedschap Brons - les 6 

inprentwoorden
voornaamwoorden
werkwoordspelling

Slide 1 - Diapositive

Begintaak - werkwoordspelling
1. Gisteren (glanzen) de gewassen auto in de zon, helaas is het nu bewolkt.
2. De prinses (erven)in haar jeugd een heel landgoed van haar tante.
3. Ik heb gauw wat geld (pinnen).
4. Gelukkig heeft Gülselin al haar bestanden (saven)
5. Wie (laden) er zijn telefoon nou op in een kleedkamer?

Slide 2 - Diapositive

Lezen

Slide 3 - Diapositive

Begintaak - antwoorden
1. glansde
2. erfde
3. gepind
4. gesaved
5. laadt


Slide 4 - Diapositive

Planner
maandag 3 maart 

3.2.A - alle kolommen
3.4.C +D

Slide 5 - Diapositive

Zinnendictee
1. Mijn dochter houdt van broccoli.

2. Komende zomer steekt mijn vader de barbecue weer aan.

3. Als verrassing voor mijn docent, heb ik vandaag geen excuses

Slide 6 - Diapositive

Wat weet je nog?


Maak in Learnbeat 3.1.D

Klaar? Maak 3.4.B

Slide 7 - Diapositive

Aanwijzend voornaamwoord
die, dat, deze, dit, zulke, zo’n, dergelijke

Je moet er een zelfstandig naamwoord (zn) achter kunnen zetten.

Bijvoorbeeld: Die is heel erg lief.
Die hond is heel erg lief.

Slide 8 - Diapositive

Vanmiddag gaat dat meisje naar de open dag van het Eligant Lyceum.
aanw. vnw. =
A
dat meisje
B
dat
C
van
D
het

Slide 9 - Quiz

Vragend voornaamwoord
    wie, wat, welk(e), wat voor (een)

Een vragend voornaamwoord (vr.vnw) staat vaak aan het begin van een zin en vraagt naar een persoon of ding.

Bijvoorbeeld: Wie gaat er naar het schoolfeest op 17 feb.?

Slide 10 - Diapositive

Persoonlijk voornaamwoord
 Het persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon of een groep personen, zonder ze bij naam te noemen.

ik, je, jij, jou, u, hij, zij, ze, het, wij, we, jullie, zij (meervoud), mij, me, hem, haar, ons, hen, hun en ze (meervoud)

Slide 11 - Diapositive

Bezittelijk voornaamwoord
Een bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw) geeft aan 
van wie iets is.

Het staat bijna altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort. 

Bijvoorbeeld: Dat is mijn pen!

Slide 12 - Diapositive

Hij heeft een kopje thee gezet.

Hij = ?
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Persoonlijk voornaamwoord
C
Bezittelijk voornaamwoord
D
Vragend voornaamwoord

Slide 13 - Quiz

Weet jij wie de bal heeft gegooid?

vragend voornaamwoord = ?
A
Weet
B
jij
C
wie
D
heeft

Slide 14 - Quiz

Bedenk zelf een zin in deze volgorde:
aanwijzend voornaamwoord – zelfstandig naamwoord – zelfstandig werkwoord – bezittelijk voornaamwoord – zelfstandig naamwoord.

Slide 15 - Question ouverte