1.3 Heb je geld nodig om te ruilen?

• Economie
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

Welkom

Terugblik 

Hoe zat het ook alweer? 

Noem 2 vrije goederen:

Schaars in de economie betekent

1. dat het een product is welke niet te koop is
2. dat het vrij te krijgen is voor iedereen
3. D dat er weinig van is
4. dat er middelen zijn opgeofferd om het product te maken

Het kopen van de wekelijkse boodschappen is een voorbeeld van een ...

1. vaste last
2. dagelijkse uitgave
3. incidentele uitgave

In welk rijtje staan alleen vaste lasten?

1. abonnementen – boodschappen – huur
2. contributie voetbal – gas en elektra – huur
3. hypotheek – cadeautjes – nieuwe wasmachine
4. hypotheek - huur - benzine

1.2 budgetlijn

Doelen:

• Je kan een budgetlijn tekenen en uitleggen wat er gebeurd als je budget veranderd
• Je kan rekenen met een budgetformule 

Budgetlijn 

1.3 Heb je geld nodig om te ruilen?

Doelen:

• Je kunt de functies van geld noemen.
• Je kunt het ontstaan van geld beschrijven.
• Je kunt de verschillende waardes van geld uitleggen. 
• Je kunt de randvoorwaarden van het geldsysteem beschrijven.

Opdracht

• Lezen bladzijde 18 tm 20 (vragen hoef je niet te maken)
• Na het lezen van deze bladzijden krijg je aan aantal vragen over deze theorie. 

Wat is een voorbeeld van directe ruil?

1. Fruit ruilen tegen groente
2. Kleding verkopen op de markt
3. een auto kopen
4. Kleding verkopen op marktplaats

Wat is geen functie van geld?

1. Rekenmiddel
2. Betaalmiddel
3. Ruilmiddel
4. Spaarmiddel

Giraal geld zijn/is

1. munten
2. bankbiljetten
3. geld op je betaalrekening
4. chartaal geld

Met fiduciair geld wordt bedoeld...

1. dat het geen vals geld is
2. het vertrouwen dat iedereen de waarde accepteert
3. het vertrouwen dat iedereen betaalt
4. dat je hoopt dat het betalen goed gaat

De gebruikswaarde van geld is

1. de intrinsieke waarde
2. de extrinsieke waarde

Welke technische vereisten moet een ruilmiddel aan voldoen?

Hoe heet het als mensen hun vertrouwen kwijt zijn in een ruilmiddel?

1. Difuctie
2. Fudicie
3. Fiducie
4. Difactie

Maken opdrachten

30 tm 39

Bespreken opdracht 33, 35 en 37

Huiswerk