stam/herhalen pv/onderwerp 15 maart Dutchies

Maandag 15 maart
Dutchies

Grammatica en woordenschat
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsBasisschoolGroep 6

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Maandag 15 maart
Dutchies

Grammatica en woordenschat

Slide 1 - Diapositive

Vandaag

Persoonsvorm
Onderwerp

Slide 2 - Diapositive

Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 3 - Question ouverte

Wat weet je van het onderwerp?

Slide 4 - Question ouverte

Onderwerp:Wie doet het?
Antwoord op de vraag:
Wie/wat+persoonsvorm?

Bijvoorbeeld: 
De hond loopt op straat.
Persoonsvorm: loopt
Wie loopt? De hond

Slide 5 - Diapositive

Wat is het onderwerp?
De telefoon rinkelt de hele dag
A
De telefoon
B
rinkelt
C
de hele
D
dag

Slide 6 - Quiz

Wat is het onderwerp?
Op zondag gaat mijn vader altijd fietsen.
A
op zondag
B
gaat
C
mijn vader
D
fietsen

Slide 7 - Quiz

Wat is het onderwerp?
Pippa en Coco rennen graag door het bos.
A
graag
B
door het bos
C
Pippa en Coco
D
rennen

Slide 8 - Quiz

Persoonsvorm: een doe woord?
Maak de zin vragend
Of zet het in de verleden tijd

Bijvoorbeeld: 
De hond loopt op straat.
Persoonsvorm: loopt
Loopt de hond in de straat? of De hond liep in de straat

Slide 9 - Diapositive

Wat is de persoonsvorm?
Ben jij in de vakantie in Nederland gebleven?
A
ben
B
in de vakantie
C
jij
D
gebleven

Slide 10 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?
De telefoon rinkelt de hele dag
A
De telefoon
B
rinkelt
C
de hele
D
dag

Slide 11 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?
Op zondag gaat mijn vader altijd fietsen.
A
op zondag
B
vader
C
mijn vader
D
gaat

Slide 12 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?
Pippa en Coco rennen graag door het bos.
A
Coco
B
Pippa en Coco
C
Pippa
D
rennen

Slide 13 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?
Ben jij in de vakantie in Nederland gebleven?
A
ben
B
in de vakantie
C
jij
D
gebleven

Slide 14 - Quiz

Wat is de persoonsvorm en het onderwerp in de zin?
De persoonsvorm
het onderwerp
Morgen
willen
mijn ouders
naar het strand

Slide 15 - Question de remorquage

Wat is de persoonsvorm en het onderwerp in de zin?
De persoonsvorm
het onderwerp
Mijn voetbal
is
gevallen
 in de sloot

Slide 16 - Question de remorquage

Je maakt het werkblad
Let goed op hoe je de persoonsvorm en het onderwerp in een zin kan vinden.

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

De stam van een werkwoord
De stam van een werkwoord is de ik-vorm tegenwoordige tijd.
Bijvoorbeeld:
Lopen-ik loop......................stam: loop
Rennen-ik ren...................... stam:ren
Horen-ik hoor......................stam:hoor
Ruiken-ik ruik......................stam:ruik 

Slide 19 - Diapositive

Wat is de stam van het werkwoord?
werken


Slide 20 - Question ouverte

Wat is de stam van het werkwoord?
rennen


Slide 21 - Question ouverte

Wat is de stam van het werkwoord?
hebben


Slide 22 - Question ouverte

Wat is de stam van het werkwoord?

timmeren


Slide 23 - Question ouverte

Wat is de stam van het werkwoord?

leven


Slide 24 - Question ouverte

Speel galgje (hangman)
Met de woorden van Nieuwsbegrip 'de verkiezingen' van vorige week.

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Lien

Huiswerk:
Kijk tenminste 3x per week het 
Jeugdjournaal.
Vul de vragen in op het werkblad.

Slide 27 - Diapositive