Voorzetsels

Voorzetsels
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Voorzetsels

Slide 1 - Diapositive

Doel
  • Aan het eind van de les weet je een voorzetsel is en kun je deze benoemen in een zin.

Slide 2 - Diapositive

Wat is een voorzetsel?

Slide 3 - Carte mentale

Voorzetsels
  • Voorzetsels staan meestal voor een lidwoord, voor een voornaamwoord of voor een zelfstandig naamwoord. (achter die kast, naast mij, onder de boeken). Ze kunnen ook achter een zelfstandig naamwoord staan, meestal geeft het dan een richting aan. (Ik viel de sloot in, hij liep de weg op. ) 

  • Let op! Delen van scheidbare werkwoorden zijn geen vz. 
  • Bv. opbellen. Hij belt mij op. op = geen vz

Slide 4 - Diapositive

Eigenschappen vz


  • Ze geven een plaats, tijd of reden aan.
  • Trucje:
  • ... de kast (achter, op, voor)
  • ... het feest (tijdens, na, gedurende)



Slide 5 - Diapositive

Welk woord is een voorzetsel?
A
rode
B
een
C
over

Slide 6 - Quiz

Welk woord is een voorzetsel?
A
stoplicht
B
doorrijden
C
een
D
voor

Slide 7 - Quiz

Wat is geen voorzetsel?
A
tijdens
B
eerste
C
achter
D
langs

Slide 8 - Quiz

Wat is GEEN voorzetsel?
A
Links
B
Uit
C
Op
D
Boven

Slide 9 - Quiz

We kijken samen naar voetbal op de televisie
Sleep het vinkje naar het voorzetsel

Slide 10 - Question de remorquage

Zet het juiste voorzetsel in de zin.
Is jouw voetbaltrainer ook zo trots ... zijn team?
op
achter
met
bij
tegen
aan

Slide 11 - Question de remorquage

Zet het juiste voorzetsel in de zin.
Ben jij bang ... spinnen?
op
achter
voor
bij
tegen
aan

Slide 12 - Question de remorquage

Wat is het voorzetsel in deze zin:
De krant ligt naast de bank.

Slide 13 - Question ouverte

Wat is het voorzetsel in deze zin:
Ik ga bij mijn vriend voetballen.

Slide 14 - Question ouverte

Welk woord in de zin is het voorzetsel :
Mijn fiets staat tegen de schutting.

Slide 15 - Question ouverte

Welk woord in de zin is het voorzetsel :
Voor ons huis staat een BMW.

Slide 16 - Question ouverte

Welk woord in de zin is het voorzetsel :
Let op, het zijn er 2 (schrijf ze na elkaar met alleen een spatie ertussen)!
Na schooltijd fiets ik langs de bakker.

Slide 17 - Question ouverte

VUL HET VOORZETSEL IN
Mijn vader fietst ..... het donker.

Slide 18 - Question ouverte

Vul een voorzetsel in:
We zijn ..... Brussel gereden.

Slide 19 - Question ouverte

De ondernemende peuter kroop … de tafel - welk voorzetsel kun je hier neerzetten?

Slide 20 - Question ouverte

Haal alle voorzetsels uit de volgende zin (alleen een spatie ertussen):

De kleine kinderen van mijn collega zijn bezig met een prachtige tekening.

Slide 21 - Question ouverte

Haal alle voorzetsels uit de volgende zin:

Mijn vader zit te vissen, want hij mag niet naar zijn werk.

Slide 22 - Question ouverte

Noem 3 voorzetsels

Slide 23 - Question ouverte

Maak een zin met een voorzetsel

Slide 24 - Question ouverte

Doel
  • Aan het eind van de les weet je een voorzetsel is en kun je deze benoemen in een zin.

Slide 25 - Diapositive


Na deze les, 
wil ik...
de uitleg nog 1 keer horen
meer voorbeelden krijgen
meer oefeningen maken
de leerstof thuis nog even bekijken
overgaan naar nieuwe leerstof
nog meer te weten komen over de leerstof
niet meer te weten komen over de leerstof
nog iets anders (vul de vraag op de volgende slide in)

Slide 26 - Sondage