Aan't werk in de winkel - 4E Aanspreken van klanten

4e Aanspreken van klanten

Hoofdstuk 2a - Ompakken
1 / 40
suivant
Slide 1: Diapositive
VerkooppraktijkPraktijkonderwijsLeerjaar 4

Cette leçon contient 40 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

4e Aanspreken van klanten

Hoofdstuk 2a - Ompakken

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Lesdoelen 4e Aanspreken van klanten
  • Ik kan klanten observeren.
  • Ik kan het juiste inspringmoment bepalen.
  • Ik kan door goed observeren winkeldiefstal voorkomen.

Slide 3 - Diapositive

Aanspreken van klanten
Het soort winkel en het type klant zijn dus van invloed op jouw klantbenadering. 

Slide 4 - Diapositive

Je werkt bij de Zeeman. Welk gedrag past bij deze winkel?
A
Je vraagt of je de klant kunt helpen en je biedt de klant koffie aan.
B
Je laat de klant met rust totdat hij iets wil vragen.
C
Je vraagt de klant een beetje op te schieten, omdat je niet heel de dag de tijd hebt.

Slide 5 - Quiz

Je werkt bij Bruynzeel keukens.
Kies welk gedrag bij deze winkel past.
A
Je vraagt of je de klant kunt helpen en je biedt de klant koffie aan.
B
Je laat de klant met rust totdat hij iets wil vragen.
C
Je vraagt de klant een beetje op te schieten, omdat je niet heel de dag de tijd hebt.

Slide 6 - Quiz

Waarom is het belangrijk om een klant te groeten?

Slide 7 - Question ouverte

Kies welke openingszinnen je goed vindt:
A
"Hé jij daar, wat zoek je?"
B
"Goedemorgen kan ik u helpen?"
C
"Hé ken ik jou niet ergens van?"
D
"Mevrouw, wilt u niet zo midden in het gangpad gaan staan!"

Slide 8 - Quiz

Hoe zou jij reageren?

Slide 9 - Diapositive

Inspring moment
Deze klant is duidelijk op zoek naar iets. Een teken voor jou om haar aan te spreken. Je ziet dat ze iets zoekt.

Dit moment noem je het inspringmoment.

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Bediening

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

zelfbediening

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

wat klopt? en wat zou je doen?
A
"Deze klant weet niet goed of dit is wat ze zoekt."
B
Deze klant weet wat ze wil. Ze weet wat ze zoekt en ze kent de weg in de winkel.
C
Deze klant denkt erover om het artikel in haar tas te stoppen. (te stelen)

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Diapositive

wat klopt? en wat zou je doen?
A
"Deze klant weet niet goed of dit is wat ze zoekt."
B
Deze klant weet wat ze wil. Ze weet wat ze zoekt en ze kent de weg in de winkel.
C
Deze klant denkt erover om het artikel in haar tas te stoppen. (te stelen)

Slide 18 - Quiz

Slide 19 - Diapositive

wat klopt? en wat zou je doen?
A
"Deze klant weet niet goed of dit is wat ze zoekt."
B
Deze klant weet wat ze wil. Ze weet wat ze zoekt en ze kent de weg in de winkel.
C
Deze klant denkt erover om het artikel in haar tas te stoppen. (te stelen)

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Diapositive

Slide 31 - Diapositive

Waar staan de letters RAAK voor?

Slide 32 - Question ouverte

Slide 33 - Vidéo

Geef 3 kenmerken waaraan je de winkeldief kunt herkennen.

Slide 34 - Question ouverte

Waarom lukte het de nepdief niet om iets te stelen?

Slide 35 - Question ouverte

Slide 36 - Diapositive

Slide 37 - Vidéo

Klopte je signalement?

Slide 38 - Diapositive

Wat heb ik geleerd?

Slide 39 - Diapositive

Verwerking
Lees opdracht 4e in je boek.
Maak in EDU-hint opdracht 4.5
Leren
 4.1https://praktijkonderwijs.com/bwin-hoofdstuk-4/
https://praktijkonderwijs.com/bwin-woordbegrippen/

Slide 40 - Diapositive