Bio H4 Th5 Bs5

Lesprogramma
Herhaling Bs 1 t/m5
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Lesprogramma
Herhaling Bs 1 t/m5

Slide 1 - Diapositive

Wat wordt bedoeld met homeostase?

Slide 2 - Question ouverte

Geef zelf één voorbeeld van positieve terugkoppeling

Slide 3 - Question ouverte


Welk hormoon wordt bij een suikerziektepatiënt onvoldoende geproduceerd?
A
Adrenaline
B
Glucagon
C
Insuline
D
Schildklierhormoon

Slide 4 - Quiz


Door welke klier wordt het groeihormoon geproduceerd?
A
Schildklier
B
Bijnieren
C
Alvleesklier
D
Hypofyse

Slide 5 - Quiz


Wat doet het schildklierhormoon?
A
Stimuleert de verbranding in de cellen
B
Remt de verbranding in cellen
C
Regelt de werking van de hypofyse
D
Stimuleert de eilandjes van Langerhans tot aanmaak insuline

Slide 6 - Quiz


Als iemand schrikt, gaat zijn hart sneller kloppen.
Door welk hormoon wordt deze reactie veroorzaakt?

A
Adrenaline
B
Glucagon
C
Insuline
D
Schildklierhormoon

Slide 7 - Quiz

Wat hoort bij het centrale zenuwstelsel?
A
Ruggenmerg
B
Spieren
C
Zintuigen
D
Zenuwen

Slide 8 - Quiz

De schildklier is geactiveerd door een impuls, via wat voor zenuwcel zal die impuls zijn gebracht?
A
Gevoelszenuwcel
B
Schakelcel
C
Bewegingszenuwcel

Slide 9 - Quiz

Een impuls gaat van het oor richting de hersenen. Via welke zenuwcel zal deze impuls als eerste gaan?
A
Gevoelszenuwcel
B
Schakelcel
C
Bewegingszenuwcel

Slide 10 - Quiz

Het cellichaam van een zenuwcel ligt buiten het centrale zenuwstelsel (CZ). Wat voor type cel is dit?
A
Gevoelszenuwcel
B
Schakelcel
C
Bewegingszenuwcel

Slide 11 - Quiz

Welke zenuwcel heeft een cellichaam in het CZ, maar heeft ook een lange axon daarbuiten
A
Gevoelszenuwcel
B
Schakelcel
C
Bewegingszenuwcel

Slide 12 - Quiz

Bewegingszenuwcel
schakelcel
ruggenmerg
Gevoelszenuwcel

Slide 13 - Question de remorquage

Geluid is een
A
Prikkel
B
Impuls

Slide 14 - Quiz

Welke hersenen coördineren alle bewegingen?
A
Grote hersenen
B
Kleine hersenen
C
Hersenstam

Slide 15 - Quiz

Sleep ieder onderdeel naar de juiste plek.
Axon
Dendriet
Cellichaam
Synaps
Myelineschede

Slide 16 - Question de remorquage

Wat is de verdeling van ionen binnen en buiten de cel voordat een impuls plaats heeft gevonden?
A
Veel kalium buiten de cel en veel natrium binnen de cel
B
Veel natrium buiten de cel en veel kalium binnen de cel
C
Veel natrium en kalium buiten de cel en veel negatieve ionen binnen de cel
D
Veel natrium en kalium binnen de cel en veel negatieve ionen buiten de cel

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Question de remorquage

In welk diagram is het verband tussen prikkelsterkte en impulssterkte juist weergegeven?
A
diagram 1
B
diagram 2
C
diagram 3
D
diagram 4

Slide 19 - Quiz

In welk diagram is het verband tussen impulssterkte en impulsfrequentie juist weergegeven?
A
diagram 1
B
diagram 2
C
diagram 3
D
diagram 4

Slide 20 - Quiz

Neurotransmitters
  • Stoffen die de werking van het zenuwstelsel beïnvloeden
  • Meer dan 50 verschillende stoffen 
  • Vooral in de hersenen veel verschillende
  • Kunnen stimulerend of juist remmend werken op de impulsgeleiding of impulsoverdracht

Slide 21 - Diapositive

Geneesmiddelen en genotmiddelen
Mechanismen:
  • meer of minder afgifte neurotransmitters
  • neurotransmitters blijven langer of juist korter in synapsspleet doordat ze niet/minder snel of respectievelijk sneller worden afgebroken
  • imitatie neurotransmitter
  • blokkade van receptor
  • stimuleren van receptor 

Slide 22 - Diapositive

Voorbeelden (1)
Alcohol:
- Waarnemingsvermogen en reactievermogen wordt aanzienlijk minder.
- Sensorische en motorische impulsgeleiding wordt geremd (inhiberend)
- Impulsoverdracht in bepaalde synapsen in de hersenen vermindert.

Morfine, heroïne (pijnstillers):
- Verhindert de impulsoverdracht in bepaalde synapsen.
- Impulsen die in de hersenen pijngewaarwording veroorzaken kunnen niet ontstaan.

Nicotine:
- Stimuleert de impulsoverdracht in bepaalde synapsen (exciterend)

Slide 23 - Diapositive

Voorbeelden (2)
Neurotransmitter dopamine:
- Te grote productie van dopamine in bepaalde zenuwcellen --> Schrizofrenie
- Te weinig productie --> Parkinson

Gif zwarte weduwe (spin):
- massale afgifte neurotransmitter acetylcholine
- spierspasmen


Er kan gewenning optreden: Steeds meer stof nodig om hetzelfde effect te bereiken.

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive