zinsdelen en persoonsvorm

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 1

Grammatica zinsdelen H1

Leerdoelen:

- Ik kan de persoonsvorm in korte zinnen vinden

- Ik kan zinnen in zinsdelen verdelen

Grammatica zinsdelen H1

Persoonsvorm

Persoonsvorm vinden:

- Maak van de zin een vraag, de persoonsvorm is dan het 1e werkwoord in de zin.

- Zet de zin in een andere tijd, het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm

- Verander het getal van de zin, maak van enkelvoud meervoud of andersom, 

het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm

Grammatica zinsdelen H1

Persoonsvorm

Persoonsvorm vinden:

- Maak van de zin een vraag,
de persoonsvorm is dan het 1e werkwoord in de zin.

- Zet de zin in een andere tijd,
het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm

- Verander het getal van de zin, 

maak van enkelvoud meervoud of andersom,
het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm

Om half negen gaan wij altijd koffiedrinken.
De persoonsvorm =

1. gaan
2. wij
3. om half negen
4. koffiedrinken

Wij worden iedere ochtend wakker van de haan.

De persoonsvorm=

1. wij
2. Er is geen persoonsvorm.
3. worden
4. wakker

Alle kinderen willen liever langer vakantie.
De persoonsvorm =

1. kinderen
2. willen
3. persoonsvorm
4. deze

Waarom wandelt Kees de
avondvierdaagse?

De persoonsvorm=

1. Waarom
2. Er is geen persoonsvorm.
3. wandelt
4. Kees

 hond

loopt

buiten

liefst

zonder

zijn 

riem

het 

Mijn 

 H1 grammatica zinsdelen

Zinnen bestaan uit zinsdelen: 

één woord of een groepje woorden die bij elkaar horen. Je kunt een zinsdeel meestal vooraan in de zin plaatsen: vóór de persoonsvorm.

Bijvoorbeeld: 

In Lord of the Rings / moet / de hobbit Frodo / een ring / vernietigen.

Zinsdelen vinden

ZINSDELEN

Verdeel onderstaande zin in zinsdelen:
Onze buurman is een echte sportman.

Wat is in deze zin de persoonsvorm?

Wij zetten iedere donderdag die zware afvalcontainer buiten.

1. Zetten
2. wij
3. afvalcontainer
4. buiten

Verdeel deze zin in zinsdelen:

Wij zetten iedere donderdag die zware afvalcontainer buiten.

Wat is het onderwerp in deze zin?

Mijn zusje fietst al zonder zijwieltjes!

1. mijn zusje
2. fietst
3. al
4. zonder zijwieltjes

Wat is het onderwerp in deze zin?

De meeste leerlingen waren wel in voor een grapje.

1. De meeste leerlingen
2. waren
3. wel in
4. voor een grapje

En nu...

Maken: ONLINE Grammatica zinsdelen hoofdstuk 1, 

alle opdrachten