Paragraaf 5.2 "Het huishoudboekje van de overheid"

Economie


Hoofdstuk 5: Kan de overheid dat regelen?

Paragraaf 5.2: Het huishoudboekje van de overheid

1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
BedrijfseconomieMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 4

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Economie


Hoofdstuk 5: Kan de overheid dat regelen?

Paragraaf 5.2: Het huishoudboekje van de overheid

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Programma voor vandaag:
  • Tijdens deze les
  • Leerdoelen
  • Terugblik op de vorige les
  • Woordweb
  • Introductiefilmpje
  • Uitleg
  • Opdrachten
  • Controleren leerdoelen
  • Huiswerk  

Slide 3 - Diapositive

Tijdens deze les:
Wat hebben we vandaag nodig tijdens deze les:
  • Pen en papier
  • Rekenmachine
  • Lesboek "Pincode"
  • Mobiele telefoon (zet deze wel op stil en stop deze daarna direct in je rugtas)

Verder:
  • Heb je een vraag? Steek je hand op!

Slide 4 - Diapositive

Leerdoelen
  • Aan het einde van deze les kun je in je eigen woorden uitleggen hoe de overheid aan geld komt


  • Aan het einde van deze les kun je in eigen woorden uitleggen wat het verschil is tussen directe belastingen en indirecte belastingen

  • Aan het einde van deze les kun je 3 voorbeelden noemen van gemeentelijke belastingen

Slide 5 - Diapositive

Terugblik op de vorige les
  • Marktwerking
  • Verschillende soorten economieën:
  1. Planeconomie
  2. vrijemarkteconomie
  3. Sociale markteconomie
  • Collectieve goederen en diensten
  •  Adviesinstellingen van de overheid
  1. CBS
  2. CPB
  3. SER

Slide 6 - Diapositive

Waar geeft de overheid
geld aan uit?

Slide 7 - Carte mentale

Slide 8 - Vidéo

Hoe komt de overheid aan geld?
  • Premies sociale zekerheid - Denk bijvoorbeeld aan premies voor volksverzekeringen (AOW, ANW) en premies voor werknemersverzekeringen (WW, WIA)

  • Niet-belastingen - Denk bijvoorbeeld aan aardgasbaten, boetes en winst van staatsbedrijven

  • Belastingen
    - Directe belastingen
    - Indirecte belastingen

Slide 9 - Diapositive

Hoe komt de overheid aan geld?
Directe belastingen  Dit zijn belastingen die je rechtstreeks aan de overheid betaalt, zoals bijvoorbeeld inkomstenbelasting. 

Indirecte belastingen 
Dit zijn belastingen die in de prijs van een product verwerkt zitten, zoals bijvoorbeeld BTW. We noemen dit ook wel "kostprijsverhogende belastingen".


Slide 10 - Diapositive

Directe of indirecte belasting?

Slide 11 - Diapositive

Tijd voor een korte quiz
  • Pak je mobiele telefoon uit je rugtas

  • Zorg er voor dat deze op "stil" blijft staan

  • Log in op de website van LessonUp met de code die je zo te zien krijgt

  • Er komen een aantal voorbeelden voorbij; geef steeds aan of er sprake is van directe belasting of van een indirecte belasting

    Let op: Per vraag heb je maar 20 seconden de tijd om te antwoorden!

Slide 12 - Diapositive

Als kerstcadeau voor je zusje koop je de nieuwste i-Phone bij de Mediamarkt, hierover betaal je BTW.
A
Directe belasting
B
Indirecte belasting

Slide 13 - Quiz

Een pop-up store in kerstartikelen die vennootschapsbelasting moet betalen
A
Directe belasting
B
Indirecte belasting

Slide 14 - Quiz

Over het salaris dat je verdient met je bijbaan betaal je inkomstenbelasting
A
Directe belasting
B
Indirecte belasting

Slide 15 - Quiz

In de kerstvakantie ga je lekker een weekje naar Centerparcs, bij aankomst moet je toeristenbelasting betalen
A
Directe belasting
B
Indirecte belasting

Slide 16 - Quiz

Je importeert een paar nieuwe sportschoenen rechtstreeks vanuit de VS, hierover betaal je invoerrechten.
A
Directe belasting
B
Indirecte belasting

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Diapositive

Rijksbegroting
Hierin staan:

  • De verwachte inkomsten van de overheid in een jaar

  • De verwachte uitgaven van de overheid in een jaar


Slide 19 - Diapositive

Rijksbegroting
  • Verwacht de overheid dat ze geld over zullen houden in een jaar? Dan noemen we dit een begrotingsoverschot.
  • Verwacht de overheid dat ze geld tekort zullen komen in een jaar? Dan noemen we dit een begrotingstekort.

Voorbeeld:
In een jaar verwacht de overheid voor 300 miljard euro inkomsten te hebben. De verwachte uitgaven voor dat jaar bedragen 375 miljard euro.

Is er hier sprake van een begrotingstekort of van een begrotingsoverschot?

Slide 20 - Diapositive

Antwoord
Inkomsten:     300 miljard euro 
Uitgaven:         375 miljard euro.     -/-
                               - 75 miljard euro

Er wordt meer uitgegeven dan dat er binnenkomt, dus is er sprake van een begrotingstekort.

Stel dat de verwachte inkomsten door de overheid verhoogd kunnen worden naar 400 miljard euro. Is er dan nog steeds sprake van een begrotingstekort?

Slide 21 - Diapositive

Bereken nu zelf
De Nederlandse overheid verwacht in een jaar de volgende inkomsten te hebben:
- Niet-belastingen                                     15 miljard euro
- Directe belastingen                               75 miljard euro
- Premies sociale verzekeringen        85 miljard euro
- Indirecte belastingen                            80 miljard euro

De totale verwachte overheidsuitgaven bedragen dat jaar 275 miljard euro.

Is er dat jaar sprake van een begrotingstekort of van een begrotingsoverschot?

Slide 22 - Diapositive

Wat kan de overheid doen bij een begrotingstekort?
  1. Inkomsten verhogen
  2. Uitgaven beperken (bezuinigen)
  3. Geld lenen


Geld lenen zorgt voor een hogere Staatsschuld.

Staatsschuld: Het totaal van schulden wat de overheid heeft.

Slide 23 - Diapositive

Hoe komt een gemeente aan geld?
  1. Rijksbijdragen (geld dat de gemeente ontvangt van de overheid)
  2.  Eigen inkomsten (bijv. gemeentelijke belastingen en heffingen)

Een paar voorbeelden van gemeentelijke belastingen en heffingen:
  • toeristenbelasting
  • hondenbelasting
  • afvalstoffenheffing

Slide 24 - Diapositive

Waar hebben we het vandaag over gehad?
  • Inkomsten van de overheid (soc. premies, niet-belastingen en belastingen)

  • Directe en indirecte belastingen

  • Rijksbegroting (begrotingstekort, begrotingsoverschot en staatsschuld)

  • Inkomsten van de gemeente

  • Zijn er nog vragen? 

Slide 25 - Diapositive

Dan nu..... zelf aan de slag!
  • Pak pen en papier
  • Zometeen komen er 3 vragen op het scherm
  • Bedenk samen met je buurman/buurvrouw de juiste antwoorden en schrijf deze op.
  • Je hebt hiervoor 5 minuten de tijd
  • We bespreken daarna de antwoorden klassikaal!


Vragen?

Slide 26 - Diapositive

Vragen
  1. Neemt de staatschuld toe of wordt deze juist kleiner als er sprake is van een begrotingsoverschot? Leg uit waarom.

  2. Bedenk minstens één reden waarom het niet altijd erg hoeft te zijn als de staatsschuld hoger wordt.

  3. Stel: Er is sprake een begrotingstekort. Noem 2 maatregelen die de overheid kan nemen om er voor te zorgen dat dit begrotingstekort minder wordt. Bedenk bij beide maatregelen wat hiervan de gevolgen zijn voor jou als inwoner. 

Slide 27 - Diapositive

Leerdoelen
  • Aan het einde van deze les kun je in je eigen woorden uitleggen hoe de overheid aan geld komt


  • Aan het einde van deze les kun je in eigen woorden uitleggen wat het verschil is tussen directe belastingen en indirecte belastingen

  • Aan het einde van deze les kun je 3 voorbeelden noemen van gemeentelijke belastingen

Slide 28 - Diapositive

Leerdoelen
  • Aan het einde van deze les kun je in je eigen woorden uitleggen hoe de overheid aan geld komt


  • Aan het einde van deze les kun je in eigen woorden uitleggen wat het verschil is tussen directe belastingen en indirecte belastingen

  • Aan het einde van deze les kun je 3 voorbeelden noemen van gemeentelijke belastingen

Slide 29 - Diapositive

Huiswerk


Lees paragraaf 5.2 door en maak de opdrachten die hier bij horen.

Slide 30 - Diapositive