Spelling groep 7/8 - Lijdend voorwerp

Doel: Werkwoordspelling 
Je oefent met de tegenwoordige - en verleden tijd

en een heel klein beetje lijdend voorwerp
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
TaalBasisschoolGroep 7

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Doel: Werkwoordspelling 
Je oefent met de tegenwoordige - en verleden tijd

en een heel klein beetje lijdend voorwerp

Slide 1 - Diapositive

Om te onthouden:
Bij de ik-vorm of (ww) jij: Nooit dt!!
Dus vanaf nu zie ik alleen maar:

ik word  - word jij?
ik vind   - vind jij?
ik brand  -  brand jij?
ik voed  - voed jij?
ik antwoord   -  antwoord jij?



Slide 2 - Diapositive

jij, hij , zij(ev), 1 'iets' anders
Tegenwoordige Tijd (t.t).

Altijd stam + t
Vul bij alle zinnen het werkwoord lopen in. Hoor je een t? Dan schrijf je die bij het eigenlijke werkwoord óók!

Hoor je geen t, dan is het de stam (die kan eindigen op t, bv schiet)
 óf het hele werkwoord
ik ga naar huis vanavond.
ik loop naar huis vanavond.

Ik word wat ouder.
Ik loop wat ouder.

Hij kijk(?) televisie.
hij loopt televisie (+t dus!).

Jij vind(?) een nieuw skateboard.
Jij loopt een nieuw skateboard (+t!!).

Slide 3 - Diapositive

Welke vervoeging van lopen zet je in deze zin?
De zin staat in de tegenwoordige tijd.

De leeuw (....) zijn prooi als hij hem heeft gevangen.
A
loop
B
loopt
C
lopen
D
gelopen

Slide 4 - Quiz

Welke vervoeging van lopen zet je in deze zin?
De zin staat in de tegenwoordige tijd.

Het nieuwe jaar (...) wij in met oliebollen.
A
loop
B
loopt
C
lopen
D
gelopen

Slide 5 - Quiz

Welke vervoeging van lopen vul je in deze zin in?
De zin staat in de tegenwoordige tijd.

Ik (...) mijn tas op de bagagedrager.
A
loop
B
loopt
C
lopen
D
gelopen

Slide 6 - Quiz

Verleden tijd

Eindigt het werkwoord in de stam al op d of t? En verandert de klinker niet?
Dan komt er in het enkelvoud +te/+de bij.
Zoals bij:
Ik antwoord+de
-
Ik antwoordde
ik plant de bollen. (t.t)
Ik plantte de bollen. (v.t)

De man voed zijn varkens. (t.t)
De man voedde zijn varkens.(v.t)

De kat dood de muis. (t.t.)
De kat doodde de muis (v.t.)

Juf praat met mij. (t.t.)
Juf praatte met mij. (t.t.)

Slide 7 - Diapositive

Verleden tijd

Eindigt het werkwoord in de stam al op d of t? En verandert de klinker niet?
Dan komt er in het meervoud +ten/+den bij.
Zoals bij:
wij antwoord+den
-
wij antwoordden
Wij groeten elkaar. (t.t)
Wij groetten elkaar. (v.t)

De koks braden het vlees. (t.t)
De koks braadden het vlees. (v.t)

De konijnen vluchten weg. (t.t)
De konijnen vluchtten weg (v.t)

Slide 8 - Diapositive

Ik (...) mij naar de bus. (v.t.)
A
haast
B
haastte
C
haaste
D
haastten

Slide 9 - Quiz

Het vliegtuig (....) naast de baan. (v.t.)
A
land
B
lande
C
landde
D
landden

Slide 10 - Quiz

De atleten (...) even (...) na de gelopen marathon. (v.t.)
A
rusten uit
B
rustte uit
C
rust uit
D
rustten uit

Slide 11 - Quiz

Mijn broertje (...) zichzelf aan.
A
kleed
B
kledde
C
kleedde
D
kleedden

Slide 12 - Quiz

Dan nog even kort over het lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp vind je door de volgende 'formule':
Wie/Wat + onderwerp + werkwoordelijk gezegde.

Slide 13 - Diapositive

Het lijdend voorwerp vind je door de volgende 'formule':
Wie/Wat + onderwerp + werkwoordelijk gezegde.
- Evert van Benthem heeft de Elfstedentocht 2 keer gewonnen.
- Ik wil ook graag een keer de Elfstedentocht schaatsen.
- Je krijgt een Elfstedenkruisje als je het schaatst. 

Slide 14 - Diapositive

Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin?

Ik zal eerst schaatslessen moeten nemen.
A
eerst
B
zal nemen
C
schaatslessen
D
Ik

Slide 15 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin?

Ook moet ik dan warme sokken kopen.
A
sokken
B
moet kopen
C
ik
D
warme sokken

Slide 16 - Quiz

Kies de stelling die bij je past.
Ik vindt werkwoordspelling steeds makkelijker.
Ik weet dat ik nooit meer ik vindt mag schrijven.
Ik begrijp werkwoordspelling steeds beter.
Ik weet dat klankvaste werkwoorden dezelfde regels hebben.
werkwoordspelling is voor mij een grote goocheltruc.

Slide 17 - Sondage