Eco VWO week 44

Eco VWO3 week 44
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
BedrijfsadministratieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 20 min

Éléments de cette leçon

Eco VWO3 week 44

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we doen?
- Zijn er vragen over het huiswerk?
- Quizvragen ter voorbereiding van de toets.
- Zelfstandig bezig met vragen.

Slide 2 - Diapositive

Debet
Credit
Inventaris: kassa, jambakken, etc.
Voorraad goederen
Bank
Eigen vermogen
Lening bank
4% hypothecaire lening

Slide 3 - Question de remorquage

Eigen vermogen
Vaste activa
Lang vreemd vermogen

Kort vreemd vermogen

Vlottende activa

Liquide middelen

Slide 4 - Question de remorquage

Vaste activa
Vlottende activa
Liquide middelen
Debiteuren
Gebouwen
Kas
bank
Machines

Slide 5 - Question de remorquage

Eigen vermogen
Lang vreemd vermogen
Kort vreemd vermogen
Crediteuren

3,4% hypothecaire lening ABN-AMRO
5-jarig banklening ING

Lening familie
kortlopend krediet Rabo

Slide 6 - Question de remorquage

Als we met onze bankrekening voor onze jamfabriek suiker en aardbeien kopen, welke balanspost stijgt er dan?
A
Inventaris
B
Voorraad
C
Machines
D
Bank

Slide 7 - Quiz

Als we met onze bankrekening voor onze jamfabriek suiker en aardbeien kopen, welke balanspost daalt er dan?
A
Voorraad
B
Machines
C
Bank
D
Kas

Slide 8 - Quiz

Als we aardbeien en suiker kopen, en we spreken met de leverancier af dat we die binnen 14 dagen betalen, wat gebeurd er dan aan de creditzijde?
A
Niets.
B
Crediteuren gaat omhoog.

Slide 9 - Quiz

De zaken gaan goed. We hebben een grotere auto nodig. We hebben een vrachtauto gekocht voor € 30.000 en daarop de oude bestelauto ingeruild voor € 2500. Welke balanspost gaat met € 27.500 omhoog?
A
Bank
B
Bedrijfsauto's
C
Machines
D
Voorraad goederen

Slide 10 - Quiz

De klant aan wie we 10 dagen geleden jam hebben geleverd, heeft de rekening van € 2000 via de bankrekening betaald. Wat gebeurd er op de balans?
A
Balansposten voorraad en crediteuren gaat naar beneden.
B
Niets.
C
Banklening omlaag en bank omhoog.
D
Debiteuren gaat naar beneden en Bank omhoog.

Slide 11 - Quiz

We maken voor de verkooporder van € 2000 aan jam, € 600 aan aan inkoopkosten gemaakt. Hoeveel is de brutowinst?
A
€ 1400
B
€2600

Slide 12 - Quiz

Als de brutowinst € 1400 is van de verkooporder van € 2000, hoeveel is dan de brutowinstmarge?
A
70
B
0,7
C
70%
D
42,9%

Slide 13 - Quiz

De brutowinst bij een verkooporder is € 1400. Naast inkoopkosten, worden de volgende kosten gemaakt: Loonkosten € 350.
Energiekosten € 200.
Verzendkosten € 50.
Hoe hoog is de nettowinst?
A
€ 1400
B
€ 800
C
€ 850
D
€ 750

Slide 14 - Quiz

Op een resultatenrekening komen de kosten aan de linkerkant, en de omzet aan de rechterkant. Als er € 800 nettowinst is gemaakt, aan welke zijde staat deze van de resultatenrekening?
A
Linkerkant
B
Rechterkant

Slide 15 - Quiz

Welke bewering over balans en resultatenrekening klopt?
A
Een balans gaat over een bepaalde periode
B
Op een resultatenrekening staan kosten en opbrengsten.
C
Op een balans staan alle kosten die een bedrijf maakt.
D
Een resultatenrekening gaat over een bepaalde periode.

Slide 16 - Quiz

Vragen?
Succes met studeren voor de toets. Gebruik de hulpmiddelen die voor volgende week in Magister staan. 

Slide 17 - Diapositive