4H Oefentoets Thema 7

Consumenten van de 2de orde zijn:
A
herbivoren
B
carnivoren
C
omnivoren
D
carnivoren of omnivoren
1 / 28
suivant
Slide 1: Quiz
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Consumenten van de 2de orde zijn:
A
herbivoren
B
carnivoren
C
omnivoren
D
carnivoren of omnivoren

Slide 1 - Quiz

Autotroof
Heterotroof
Kan zelf voedsel maken
Is afhankelijk van andere organismen voor voedsel
Fotosynthese
Bladgroenkorrels
Consument
Producent

Slide 2 - Question de remorquage

Vul in het schema van het voedselweb de volgende organismen op de juiste plaats in (zie afbeelding). 
muggenlarve
snoek
kikkervisje
waterkever
baars
algen

Slide 3 - Question de remorquage

Sleep de termen naar de bijbehorende omschrijving
Deze organismen halen energie uit chemische processen om daarmee te assimileren.
Deze organismen kunnen zelf geen organische stoffen maken. Hiervoor zijn ze van andere organismen afhankelijk
Deze organismen onttrekken alleen maar anorganische stoffen uit hun omgeving. Daar maken ze organische stoffen van.
Deze organismen vangen lichtenergie op om daarmee te kunnen assimileren
autotroof
chemo-autotroof
foto-autotroof
heterotroof

Slide 4 - Question de remorquage

Geef de juiste voedselketen die op de savanne voorkomt.

Slide 5 - Question de remorquage

Maak een correcte voedselketen

Slide 6 - Question de remorquage

energie benodigd
energie komt vrij
groter organisch molecuul
kleiner anorganisch molecuul

Slide 7 - Question de remorquage

Welke piramide hoort waar?
Piramides van Biomassa
Piramides van aantallen

Slide 8 - Question de remorquage

Zet de organisme op de goede plek om het voedselweb kloppend te maken. 
Plantaardig plankton
Snoek (roofvis)
Waterkever (roofinsect)

Slide 9 - Question de remorquage

De pijlen laten zien hoe de energie wordt doorgegeven. Welke pijl geeft de grootste energie stroom weer? Zet de ster daar. 

Slide 10 - Question de remorquage

Fotosynthese

                   +                      -->                       +
Verbranding

                   +                      -->                       +
______________________________________________________
Bij fotosynthese is dit nodig:
Bij verbranding ontstaat dit:
Koolstofdioxide
Koolstofdioxide
Zuurstof
Zuurstof
Water
Water
Glucose
Glucose
licht
energie
energie
licht

Slide 11 - Question de remorquage

Welke van de 6 voedingsstoffen geven je energie?
geeft energie
geeft geen energie
vetten
koolhydraten
vitamines
eiwitten
mineralen
water

Slide 12 - Question de remorquage

In de afbeelding zie je de koolstofkringloop schematisch weergegeven. Welke organismen worden met de letter A aangegeven?
A
producenten
B
consumenten
C
reducenten
D
afvaleters

Slide 13 - Quiz

Welke stof maakt geen deel uit van de koolstofkringloop?
A
CO2
B
glucose
C
water
D
eiwitten

Slide 14 - Quiz

In de koolstofkringloop worden dode dieren afgebroken tot anorganische stoffen. Door welke groep wordt dat gedaan?
A
Producenten
B
Reducenten
C
consumenten
D
Afvaleters

Slide 15 - Quiz

De koolstofkringloop is belangrijk voor het leven omdat:
A
planten zuurstof omzetten in water
B
planten zuurstof produceren
C
planten door fotosynthese glucose maken en CO2 opnemen
D
er door verbranding CO2 vrijkomt

Slide 16 - Quiz

In de koolstofkringloop worden door veel organismen stoffen verbrand. Welke organismen in de koolstofkringloop hebben dissimilatie (=verbranding)?
A
planten
B
dieren
C
dieren en schimmels
D
zowel planten, dieren als schimmels

Slide 17 - Quiz

Hoe kan 'N' verdwijnen uit de stikstofkringloop?
A
planten nemen het op
B
vervluchtiging en denitrificatie
C
omzetting in nitriet en nitraat

Slide 18 - Quiz

Stikstofkringloop Binas 93G
Aeroob
Anaeroob
Niet te achterhalen met Binas
Denitrificatie
Ammonificatie
Deammonificatie
Bacteriële stikstoffixatie
Fotochemische stikstoffixatie
Stikstofassimilatie
Nitrificatie
Dissimilatie

Slide 19 - Question de remorquage

Wat doen urobacteriën in de stikstofkringloop?
A
ammonium omzetten in nitriet
B
ureum omzetten in ammoniak
C
nitriet omzetten in nitraat
D
aminozuren omzetten in ureum

Slide 20 - Quiz

Gebruik BINAStabel stikstofkringloop (93H?)
A
De bacteriën zetten anorganische stikstofverbindingen om in andere anorganische stikstofverbindingen
B
De bacteriën zetten anorganische stikstofverbindingen om in organische stikstofverbindingen
C
De bacteriën zetten organische stikstofverbindingen om in anorganische stikstofverbindingen
D
De bacteriën zetten organische stikstofverbindingen om in andere organische stikstofverbindingen

Slide 21 - Quiz

Om de oorzaak van de verrijking op de eilanden met graslandbegroeiing te achterhalen, is het gehalte aan de stikstofisotoop 15N op verschillende plaatsen gemeten. In lucht is de ratio 15N/14N zeer klein (0,0037). Organismen die hun stikstofverbindingen rechtstreeks opbouwen uit stikstof uit de lucht hebben ook een zeer laag 15N-gehalte in hun weefsels. In de voedselketen stijgt de ratio 15N/14N vervolgens bij elk volgend trofisch niveau. Processen die deel uitmaken van de stikstofkringloop, zijn:
1 denitrificatie, 2 nitrificatie, 3 rotting, 4 biologische stikstoffixatie, 5 fotochemische stikstoffixatie
Door welk of door welke van deze processen komt 15N uit de lucht in de voedselketen terecht?
A
Alleen 1 en 3
B
Alleen 2 en 4
C
Alleen 3 en 5
D
Alleen 4 en 5

Slide 22 - Quiz

Welke kringloop/kringlopen zijn bij eutrofiëring verstoord?
A
Koolstofkringloop
B
Stikstofkringloop
C
Koolstofkringloop en stikstofkringloop

Slide 23 - Quiz

Wat kan een voorbeeld zijn van successie? Dus welke opeenvolging past bij successie?
A
heide -> zand -> bos
B
bos -> moeras -> plas
C
strand -> duinen -> bos
D
steppe -> kale grond -> regenwoud

Slide 24 - Quiz

Stel: je bepaalt de populatiegrootte van een populatie kikkers in een vijver met vangen-merken-terugvangen. De 2e keer laten de dieren zich minder snel vangen (leervermogen). Komt je schatting te hoog of te laag uit?
A
te hoog
B
te laag
C
maakt niet uit.

Slide 25 - Quiz

Wanneer spreken we van een biologisch evenwicht?
A
Als de populatiegrootte altijd hetzelfde is
B
Als de populatiegrootte groot is
C
Als de populatiegrootte rond een gelijke waarde schommelt
D
Als de dieren in een populatie even zwaar zijn

Slide 26 - Quiz

Wat is van invloed op een populatiegrootte?
A
hoeveelheid voedsel
B
natuurlijke vijanden
C
ziekte verwekkers
D
A, B en C

Slide 27 - Quiz

Hoe verloopt successie?
Sleep de onderstaande gebeurtenissen zodat er een juiste chronologische volgorde ontstaat 
1
2
3
4
5
6
Op de bodem die arm is aan organische stof ontkiemen planten die bestand zijn tegen extreme abiotische factoren
Kleine consumenten 1e orde en reducenten vestigen zich in en op de bodem
De reducenten breken detritus af waardoor bodem rijker wordt aan anorganische stof (mineralen) 
Door de rijkere bodem (humus) worden er meer producenten aangetrokken met een tolerantie voor meer anorganische stof.
Het voedselaanbod stijgt enorm en trekt consumenten van hogere orden aan.
De biodiversiteit stijgt explosief en er ontstaat gelaagdheid in het ecosysteem

Slide 28 - Question de remorquage