Herhaling H3

Herhaling H3
1 / 39
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Herhaling H3

Slide 1 - Diapositive

Je kiest minimaal 2 onderdelen uit waarvan je de uitleg nog meedoet.

De tijd dat je niet meedoet met de uitleg werk je aan de oefentoets.

Slide 2 - Diapositive

Uitleg onderdelen

Lezen - Samenhang in teksten
Woordenschat - Voorvoegsels
Grammatica - Lijdend voorwerp
Formuleren - Verwijswoorden
Spelling - Voltooid deelwoord

Slide 3 - Diapositive

Samenhang in teksten

Slide 4 - Diapositive

Morgen heb ik een familiedag in Deventer. Ik heb ook nog nieuwe schoenen gekocht. Wist je dat Xavi en Natalie morgen naar de bioscoop gaan?

Slide 5 - Diapositive

Het is belangrijk dat er samenhang in teksten is. 

Zinnen en alinea's staan in een bepaalde volgorde in de tekst en hebben iets met elkaar te maken

Signaalwoorden

Slide 6 - Diapositive

Eerst haal je alle materialen uit de doos. Daarna check je of alles compleet is. Vervolgens neem je de handleiding door en ten slotte zet je de kast in elkaar.

Slide 7 - Diapositive

Nairy houdt van koekjes. Echter, Desi houdt meer van chocola.

Slide 8 - Diapositive

Online shoppen is erg populair, maar soms gaat het mis.

Slide 9 - Question ouverte

Kijk eerst of de webshop een keurmerk vermeldt.

Slide 10 - Question ouverte

Let ten slotte op de reviews van een online webshop.

Slide 11 - Question ouverte

Je kan zakgeld krijgen van je ouders, echter kan je ook werken voor je geld.

Slide 12 - Question ouverte

Voorvoegsels

Slide 13 - Diapositive

Sommige woorden hebben een voorvoegsel. 
Kan helpen de betekenis van een woord te vinden.

Slide 14 - Diapositive

non- = niet, zonder
on- = niet
mis- = verkeerd, fout
wan- = slecht, verkeerd
her- = opnieuw, weer
ex- = niet meer, van vroeger
inter- = tussen

Slide 15 - Diapositive

Hij is niet meer een profvoetballer.

Slide 16 - Question ouverte

Dit is een boek zonder fictie.

Slide 17 - Question ouverte

Ik laat me verkeerd leiden

Slide 18 - Question ouverte

Die jongen heeft zich verkeerd gedragen.

Slide 19 - Question ouverte

Lijdend voorwerp

Slide 20 - Diapositive

Het lijdend voorwerp is een zinsdeel.

Persoonsvorm, onderwerp en gezegde zijn andere zinsdelen.

Slide 21 - Diapositive

pv = zin in een andere tijd zetten of vraagzin maken
ow = wie/wat + pv
gez = alle werkwoorden in de zin
lv = wat/wie + ow + gez

Slide 22 - Diapositive

Jelle heeft twintig euro verloren.
pv =

Slide 23 - Question ouverte

Jelle heeft twintig euro verloren.
ow =

Slide 24 - Question ouverte

Jelle heeft twintig euro verloren.
gez =

Slide 25 - Question ouverte

Jelle heeft twintig euro verloren.
lv =

Slide 26 - Question ouverte

Verwijswoorden

Slide 27 - Diapositive

Verwijswoorden zorgen voor variatie in een tekst. 

het-woorden: het, zijn, dat, dit
de-woorden: hij, hem, zijn, zij, ze, haar, die, deze
meervoud: zij, ze, hun, die, deze

Slide 28 - Diapositive

Waar heb je het zakje snoep neergelegd die/dat Dex gisteren heeft gekocht?

Slide 29 - Question ouverte

Onze boot is gerepareerd. Morgen brengen we hem/het naar de haven.

Slide 30 - Question ouverte

De koffiekopjes staan nog op dit/deze tafeltje.

Slide 31 - Question ouverte

De spelers moesten terugkopen op hun/zijn besluit om uit het team te stappen.

Slide 32 - Question ouverte

Voltooid deelwoord

Slide 33 - Diapositive

Werkwoorden in een zin

  • persoonsvorm tegenwoordige tijd
  • persoonsvorm verleden tijd
  • voltooid deelwoord

Slide 34 - Diapositive

Is een werkwoord niet de persoonsvorm?
Maak het woord langer en je hoort een -t of -d.

De kantine wordt opgeruim..
opgeruimte/opgeruimde


Slide 35 - Diapositive

In Nederland wordt er steeds vaker contactloos (betalen).

Slide 36 - Question ouverte

Ik was (raken) door die opmerking over mijn overleden hondje.

Slide 37 - Question ouverte

In het magazijn heeft John alle lege kratjes (opstapelen).

Slide 38 - Question ouverte

Tijdens de bokswedstrijd werd de handdoek in de ring (werpen).

Slide 39 - Question ouverte