Word Order

Word Order
Woordvolgorde
1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 13 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Word Order
Woordvolgorde

Slide 1 - Diapositive

Woordvolgorde
De woordvolgorde in het Engels gaat volgens een vast schema. Dit is anders dan het Nederlands, waar woordvolgorde sterk kan wijzigen.

De volgorde is altijd hetzelfde:

Slide 2 - Diapositive

De woordvolgorde in een schema

Slide 3 - Diapositive

Uitzondering: vragen

In vraagzinnen komt er een werkwoord vooraan in de zin. Daarom komt de tijdsbepaling altijd achteraan in vragen.
Did you see Hamid at the concert yesterday?

In zinnen waarin de vraagwoorden who, what, which, when, where of how (many) worden gebruikt, laat je deze vooraan staan.
Which concert did you go to with Hamid yesterday?
What did she say to you last weekend?

Slide 4 - Diapositive

Uitzondering: bijwoorden

Veel bijwoorden krijgen een plek midden in het werkwoordelijk gezegde.
Voorbeelden van deze bijwoorden: 
already, almost, always, certainly, ever, never, just, obviously, often, probably, quite, still, usually
Je plaatst ze voor het hoofdwerkwoord (en achter het eerste hulpwerkwoord als die er zijn).
He always sleeps on the job.
They have obviously been telling the truth.

Slide 5 - Diapositive

Uitzondering: bijwoorden

In zinnen met een vorm van to be en in vraagzinnen plaats je deze bijwoorden weer anders.
In zinnen met één werkwoord dat een vorm van to be is: direct achter het werkwoord.
We are really happy to see you.
In vraagzinnen: direct achter het onderwerp.
Is she really going out with him?
Which clothes do you really want to wear?

Slide 6 - Diapositive

Samenvatting: bijwoorden

Slide 7 - Diapositive

Zet de woorden in de juiste volgorde.
a present - at her birthday - gave - to our friend - we

Slide 8 - Question ouverte

Zet de woorden in de juiste volgorde.
Darnell - eaten - has - just now - the hot dog

Slide 9 - Question ouverte

Zet de woorden in de juiste volgorde.
? - did - in the cinema - see - that film - you - yesterday

Slide 10 - Question ouverte

Zet de woorden in de juiste volgorde.
differently - doesn’t - people - she - to treat - want

Slide 11 - Question ouverte

Zet de woorden in de juiste volgorde.
at work - designed - for safety - these rules - were

Slide 12 - Question ouverte

Zet de woorden in de juiste volgorde.
another person - could - hurt - I - never

Slide 13 - Question ouverte