Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
houding
Groep 1 uitleg
Groep 2 holmwood
Groep 3 project
Slide 1 - Diapositive
houding
Groep 1 holmwood
Groep 2 project
Groep 3 uitleg
Slide 2 - Diapositive
houding
Groep 1 project
Groep 2 uitleg
Groep 3 holmwood
Slide 3 - Diapositive
Leerdoel 4
Ik kan de juiste woordvolgorde toepassen in een Engelse zin
Slide 4 - Diapositive
Woordvolgorde
Slide 5 - Carte mentale
Word order-Woordvolgorde
Woordvolgorde is de manier waarop een Engelse zin opgebouwd is uit woorden.
Je houdt een bepaalde volgorde aan van verschillende woorden en daar vorm je een correcte Engelse zin mee.
Slide 6 - Diapositive
Slide 7 - Vidéo
Word order : wat moet je weten
Wie-doet- wat-waar-wanneer
OW- WW- LV- plaats- tijd
Slide 8 - Diapositive
Wie-doet-wat-waar-wanneer
He had a drink at the pub last night
Slide 9 - Diapositive
Slide 10 - Diapositive
Plaats en tijd zet je meestal aan het einde van de zin
( de tijd mag ook vooraan, behalve bij vraagzinnen)
We went to school yesterday
Yesterday we went to school
Slide 11 - Diapositive
ezelsbruggetje
PieT
plaats voor tijd
Slide 12 - Diapositive
I - an - old lady - helped- at the train station - yesterday.
Slide 13 - Question ouverte
to the cinema - love - I - going.
Slide 14 - Question ouverte
Naomi - me - with my homework - yesterday - helped.
Slide 15 - Question ouverte
I - like - don't -this colour.
Slide 16 - Question ouverte
She'll - here - tomorrow - be
Slide 17 - Question ouverte
flirts - with girls - all the time - he
Slide 18 - Question ouverte
bought - I - last month - a new phone
Slide 19 - Question ouverte
Woordvolgorde vragende zin
1. Who/what/which in de zin? Vooraan zetten en ww erachter. 2. Vorm van to be in de zin? vorm van to be vooraan zetten. 3. Ander hulpww in de zin? Hulp ww vooraan.
Slide 20 - Diapositive
Woordvolgorde vraagzin
4. Geen van deze opties hierboven? Begin de vraag met do/does (tegenwoordige tijd) of did (verleden tijd) Daarna komt het hele werkwoord.
Slide 21 - Diapositive
Voorbeelden vraagzinnen
Who is your idol? Are you a good student? Will he ever know the truth? Do you live in England? Does he like chocolate? Did you go to school yesterday?
Slide 22 - Diapositive
Bijwoorden van frequentie
always = altijd never = nooit sometimes = soms usually = gewoonlijk (meestal) often = vaak rarely = zelden
Slide 23 - Diapositive
Waar staan ze in de zin?
Deze woorden geven aan hoe vaak iets gebeurt. 1. Ze staan vaak voor het werkwoord.
I always get nervous before a concert. You often go to the cinema. We never play tennis.
Slide 24 - Diapositive
Waar staan ze in de zin?
Een bijwoord staat altijd voor het werkwoord, behalve... als het werkwoord een vorm van 'to be' is: am/are/is/was/were
I am always late for school.
Slide 25 - Diapositive
Zet rarely in deze zin: We go to a museum.
Slide 26 - Question ouverte
Zet 'often' in deze zin. We are doing our homework.