Taal quiz

TAALQUIZ
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
TaalBasisschoolGroep 6

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 4 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

TAALQUIZ

Slide 1 - Diapositive

Sinterklaas, klompen, christelijk geloof,
grachtenpanden, stroopwafels en
Nederlandse taal.

Al deze woorden zeggen iets over
timer
0:30
A
Tradities
B
Tegenstellingen
C
Cultuur
D
Allochtonen

Slide 2 - Quiz

Vijanden en vrienden.
Traditioneel en vooruitstrevend.
Bekend en onbekend.

Deze voorbeelden zijn allemaal
timer
0:30
A
Tegenstellingen
B
Overeenkomsten
C
Persoonsvormen
D
Tegenstanders

Slide 3 - Quiz

Welke zin is waar / welke zinnen zijn waar?

A. Voor een opsomming staat altijd een dubbele punt.
B. Een punt staat ook wel eens in het midden van de zin.
C. In een zin kunnen meerdere komma's staan.


timer
0:30
A
Zin A
B
Zin B
C
Zin C
D
Zin A en C

Slide 4 - Quiz

Slide 5 - Vidéo

Welke woorden met -ei
zijn goed geschreven?

timer
0:30
A
reis
B
paleis
C
ik kreig
D
paradeis

Slide 6 - Quiz

Welke woorden met -ij
zijn goed geschreven?

timer
0:30
A
aardbij
B
zijkant
C
schilderij
D
batterij

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Vidéo

Wat is de persoonsvorm in de zinn
"Wij kregen Freek Vonk plaatjes bij de Albert Heijn."
timer
0:30
A
Wij
B
Freek Vonk
C
Kregen
D
Albert Heijn

Slide 9 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in de zin?
"Het D1 team won met 12-0 en is nu kampioen!"
timer
0:30
A
is
B
kampioen
C
D1 team
D
won

Slide 10 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in de zin?
"Morgen ben ik eindelijk jarig"
timer
0:30
A
morgen
B
ben
C
jarig
D
eindelijk

Slide 11 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?
"Heet de nieuwe leerling uit Assen, Tom?"
timer
0:30
A
Assen
B
leerling
C
nieuwe
D
heet

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Vidéo

Schrijf de stam op van de volgende 3 werkwoorden: verven, schilderen,
tuinieren

timer
1:00

Slide 14 - Question ouverte

Wat hoort op de ..... ?
"Ik ........ deze taalquiz heel leuk"
timer
0:30
A
vinden
B
vind
C
vindt
D
vonden

Slide 15 - Quiz

Loop is de stam van het hele werkwoord < lopen > .

STA is de stam van welk hele werkwoord?
timer
0:30
A
staafmixer
B
stonden
C
staren
D
staan

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Diapositive

Tafel, muur, vogel, computer, nest,
lamp, aarde, meisje.
Deze woorden zijn allemaal...
timer
0:30
A
zelfstandige naamwoorden
B
lidwoorden
C
bijvoeglijke naamwoorden
D
werkwoorden

Slide 18 - Quiz

Welk van de woorden zijn lidwoorden?
timer
0:30
A
bij
B
de
C
het
D
een

Slide 19 - Quiz

tussen, op, naast, onder, bij, van.
Deze woorden zijn allemaal...
timer
0:30
A
lidwoorden
B
voorzetsels
C
telwoorden
D
bijvoeglijke naamwoorden

Slide 20 - Quiz

leuke, hoge, kleinste, liefste, schattigste,
stoerste, jonge, oudste, mooiste, coolste.
Deze woorden zijn allemaal...
timer
0:30
A
stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden
B
voorzetsels
C
bijvoeglijke naamwoorden
D
werkwoorden

Slide 21 - Quiz

katoenen, stenen, marmeren, ijzeren,
houten, diamanten.


Deze woorden zijn allemaal...
timer
0:30
A
stoffelijk bijvoeglijke naamwoorden
B
bijvoeglijke naamwoorden
C
voorzetsels
D
werkwoorden

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Vidéo

Welk leesteken hoort tussen de [ ] ?

Kirsten houdt van sport.
Ze doet het liefste [ ] hockey [ ] voetbal en skaten.
timer
0:45
A
: en :
B
, en ,
C
geen leestekens
D
: en ,

Slide 24 - Quiz

Wat kan er aan het einde van een zin staan?
timer
0:30
A
punt
B
uitroepteken
C
vraagteken
D
alle antwoorden zijn juist.

Slide 25 - Quiz

Uitslag
Wie heeft de meeste punten en is de taalquiz kampioen??

Slide 26 - Diapositive