Herhaling 4 + oefentoets

Zit iedereen goed?
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Zit iedereen goed?

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Lesdoelen
  • Je kan een winst of verlies berekenen
  • Je kan drie redenen noemen hoe de arbeidsproductiviteit wordt verhoogt
  • Je kan afschrijving van kapitaalgoed berekenen

Slide 3 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Stel je wil je eigen snackbar beginnen (met alleen patat en kroketten)
Stap 1, 2 en 3 terugblik:
De kosten (denk aan KANO):
Inkoopkosten (patat)
Afschrijfkosten (frituur, vriezer, stoelen, tafels)
Arbeidskosten
Huurkosten 
Energiekosten (gas, elektriciteit)

Slide 4 - Diapositive

Uitgaan van 250 mensen per dag
Stel je wil je eigen snackbar beginnen (met alleen patat en kroketten)
Stap 1, 2 en 3 terugblik:
250 mensen per dag = 7.500 per maand

Patat €2,00
Kroket €2,20

Slide 5 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Stel je wil je eigen snackbar beginnen (met alleen patat en kroketten)
Stap 4 Kosten uitrekenen:
De kosten (denk aan KANO):
Inkoopkosten = €1 per portie voor Patat en €1,20 voor Kroket
Afschrijfkosten (frituur, friezer) = €1.000
Arbeidskosten = €6.000
Huurkosten = €4.000
Energiekosten= €2.000

timer
4:00

Slide 6 - Diapositive

Uitgaan van 250 mensen per dag
Stel je wil je eigen snackbar beginnen (met alleen patat en kroketten)
Stap 5:
Draai je blad om en probeer nu je winst uit te rekenen

Slide 7 - Diapositive

Uitgaan van 250 mensen per dag

Slide 8 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Hogere arbeidsproductiviteit
  1. Automatisering/Mechanisatie


  2.  Specialisatie


  3. Scholing

Slide 9 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Afschrijving 
NU
OVER 8 JAAR
€ 30.000
€ 0

  • De bus is in 8 jaar tijd 30.000 minder waard geworden. 
  • Dat is per jaar: € 30.000 : 8 = € 3.750

Slide 10 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Afschrijving 
NU
OVER 8 JAAR
€ 30.000
€ 0
Nu
€30.000
1 jaar
2 jaar
etc.

Slide 11 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoofdstuk 4
OEFENTOETS

Slide 12 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat hoort niet thuis in de bedrijfskolom?
A
graanboer
B
meelfabriek
C
bakker
D
consument

Slide 13 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de toegevoegde waarde van de meelfabriek?
A
6500 euro
B
2500 euro
C
4000 euro
D
9000 euro

Slide 14 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is toegevoegde waarde?
A
De waarde die een klant toevoegt aan een product
B
De waarde die een bedrijf toevoegt aan een product
C
Alleen bedrijven die een product verkopen
D
Alleen bedrijven die een product uit de natuur halen

Slide 15 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Bedrijfskolom
Chocoladefabriek
Supermarkt
Importeur
Cacaoplantage
Groothandel

Slide 16 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Agrarische bedrijven
Industriële bedrijven
Dienstverlenende bedrijven
Docent
Schoenmaker
Houthakker
Politie
Tulpenteler
Timmerman

Slide 17 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Ik maak 30 potten jam, dit kost in totaal € 12,50. Wat is de kostprijs per product? Rond af op 2 decimalen
A
1,40
B
1,42
C
0,40
D
0,42

Slide 18 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Om te produceren zijn productiefactoren nodig. Welke productiefactoren zijn er?
A
Kapitaal, Arbeid, Natuur en Omzet
B
Kennis, Arbeid, Natuur en Omzet
C
Kapitaal, Arbeid, Natuur en Ondernemerschap
D
Kennis, Arbeid, Natuur en Ondernemerschap

Slide 19 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Om de kunnen produceren heb je de productiefactoren nodig. Machines vallen onder de productiefactor
A
Arbeid
B
Natuur
C
Kapitaal
D
Alle 3 de antwoorden zijn goed

Slide 20 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe bereken je de winst?
A
Winst = Opbrengsten + Kosten
B
Winst = Opbrengsten
C
Winst = Opbrengsten/Kosten
D
Winst = Opbrengsten - Kosten

Slide 21 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Je verkoopt vandaag ijsjes op de markt. Je opbrengst is €772. De totale kosten zijn €489.

Hoeveel winst of verlies maak je?
A
€ 283 verlies
B
€ 283 winst
C
€ 1.286 winst
D
€ 772 winst

Slide 22 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Mick verkoopt computerspelletjes. Hij verkoopt er 120. Zijn winst is €1.500.
Bereken de winst per verkocht computerspel.
A
180000
B
12,50
C
1500
D
120

Slide 23 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat kan een nadeel zijn van automatisering?
A
Computers gaan snel stuk
B
Computers zijn snel verouderd
C
Computers zijn complex in de bediening
D
Arbeidsplaatsen kunnen verloren gaan

Slide 24 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is automatisering?
A
machines nemen het werk van mensen over
B
Computers sturen de productie aan
C
Dingen die automatisch gaan
D
Een auto zonder handschakeling

Slide 25 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat helpt NIET om de arbeidsproductiviteit te verhogen?
A
Meer mensen aannemen
B
Technologische ontwikkelingen
C
Betere arbeidsomstandigheden
D
Scholing en specialisatie

Slide 26 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is voor een bedrijf een gevolg van mechanisatie en automatisering? Kies 2 antwoorden.
A
Er zijn minder werknemers nodig om te produceren.
B
Met evenveel werknemers kun je meer produceren.
C
Met evenveel werknemers kun je minder produceren.
D
Er zijn meer werknemers nodig om evenveel re produceren.

Slide 27 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de afschrijving?
A
Waardevermindering van kapitaalgoederen
B
Waardervermeerdering van kapitaalgoederen
C
Restwaarde van kapitaalgoederen
D
Aanschafprijs van kapitaalgoederen

Slide 28 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Bereken de afschrijving per jaar.
Martin heeft voor € 5.000 een auto gekocht en hij wil die in 4 jaar afschrijven.
A
€ 1.000
B
€ 1.250
C
€ 1.500
D
€ 5.000

Slide 29 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

aanschafprijs
---------------------------------------- =
periode
A
investering
B
rente
C
waardevermeerdering
D
afschrijving

Slide 30 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een vorm van milieuschade?
A
Luchtvervuiling
B
Plastic in de zee
C
Gebruik van energie
D
Alle antwoorden zijn juist

Slide 31 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat zijn geen maatschappelijke kosten?
A
Geluidscherm langs de snelweg
B
Het water uit de riolering schoonmaken
C
Afval sorteren
D
Longziektes die ontstaan door de vuile lucht

Slide 32 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De overheid wil meer toe naar het principe 'de vervuiler betaalt'. Als dit lukt, wat gebeurt er dan met de maatschappelijke kosten?
A
Maatschappelijke kosten blijven gelijk
B
Maatschappelijke kosten stijgen
C
Maatschappelijke kosten dalen

Slide 33 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Veel afval kun je inzamelen en recyclen. Wat is de betekenis van recyclen?
A
het scheiden van afval
B
opnieuw gebruiken van materialen
C
het storten of verbranden van afval
D
materialen opnieuw verwerken tot grondstof

Slide 34 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions