Oefentoets Thema 7 Geld

Oefentoets Thema 7 Geld
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 3

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Oefentoets Thema 7 Geld

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen Thema 7
  • Ik ken de betekenis van de themawoorden over geld.
  • Ik begrijp wat een uitdrukking is. 
  • Ik kan het tekstdoel van een tekstsoort bepalen.
  • Ik begrijp het verschil tussen een feit en een mening.
  • Ik weet hoe ik werkwoorden met een v of een z moet spellen
  • Ik weet wat zwakke en sterke werkwoorden zijn.
  • Ik weet hoe ik de persoonsvorm in de verleden tijd moet spellen.
  • Ik weet wat een telefoonnotitie is en hoe ik die moet gebruiken.
  • Ik kan een presentatie voorbereiden.
  • Ik kan een overleg voorbereiden.
  • Ik kan een overleg voeren.

Slide 2 - Diapositive

In Nederland moet je ... betalen over het loon dat je krijgt.
A
contant
B
belasting
C
financieel
D
het inkomen

Slide 3 - Quiz

Steven betaalt altijd ... bij de bakker
A
contant
B
de verzekering
C
de lening
D
het inkomen

Slide 4 - Quiz

Ik heb een ... van de tandarts gekregen
A
belasting
B
uitkering
C
financieel
D
factuur

Slide 5 - Quiz

Kelly geeft ... advies: zij helpt mensen met haar geldzaken.
A
contant
B
financieel
C
de belasting
D
de garantie

Slide 6 - Quiz

Mijn telefoon is kapot. Gelukkig heb ik nog ....
A
contant
B
garantie
C
de uitkering
D
het inkomen

Slide 7 - Quiz

Ik werk, dus ik heb elke maand een ...
A
inkomen
B
de uitgave
C
contant
D
de factuur

Slide 8 - Quiz

Ik heb een ... afgesloten bij de bank.
A
lening
B
contant
C
de belasting
D
de uitkering

Slide 9 - Quiz

Het kopen van een nieuwe auto was een grote ... voor mijn vader.
A
de belasting
B
de factuur
C
uitgave
D
financieel

Slide 10 - Quiz

Petra krijgt een ..., omdat ze haar baan kwijt is.
A
financieel
B
het inkomen
C
de factuur
D
uitkering

Slide 11 - Quiz

Toen mijn vader in het ziekenhuis lag, betaalde ... de kosten hiervoor.
A
de belasting
B
de verzekering
C
de factuur
D
de lening

Slide 12 - Quiz

Wat is het tekstdoel?
A
amuseren
B
instrueren
C
informeren
D
activeren

Slide 13 - Quiz

Wat is het tekstdoel?
A
amuseren
B
instrueren
C
informeren
D
activeren

Slide 14 - Quiz

Wat is het tekstdoel?
A
amuseren
B
instrueren
C
informeren
D
activeren

Slide 15 - Quiz

Wat is het tekstdoel?
A
amuseren
B
instrueren
C
informeren
D
activeren

Slide 16 - Quiz

Feit of mening:
Die jurk kost 12 euro.
A
feit
B
mening

Slide 17 - Quiz

Feit of mening:
Appeltaart is lekker.
A
feit
B
mening

Slide 18 - Quiz

Feit of mening:
Ik vind lezen leuk.
A
feit
B
mening

Slide 19 - Quiz

Zwakke werkwoorden veranderen van klank als je ze in de verleden tijd zet.
A
waar
B
niet waar

Slide 20 - Quiz

Sterke werkwoorden veranderen van klank als je ze in de verleden tijd zet.
A
waar
B
niet waar

Slide 21 - Quiz

Wat is de verleden tijd van het werkwoord werken?
A
werkden
B
werkten
C
worken

Slide 22 - Quiz

Wat is de verleden tijd van het werkwoord krassen?
A
krasten
B
krasden

Slide 23 - Quiz

Wat is de verleden tijd van het werkwoord kopen?
A
koopten
B
kochten

Slide 24 - Quiz

Spel de persoonsvorm van de volgende werkwoorden met een v of z in de tegenwoordige tijd

Slide 25 - Diapositive

Met dit pasje .... (bewijzen) je dat jij het bent.

Slide 26 - Question ouverte

De man _____________ (streven) naar veel rijkdom.
A
streefde
B
streefdt
C
streefd
D
streeft

Slide 27 - Quiz

Spel de persoonsvorm van de volgende werkwoorden in de verleden tijd.

Slide 28 - Diapositive

Wij __________ (wachten) op een goede aanbieding.
A
wachten
B
wachtten
C
wachte
D
wachtte

Slide 29 - Quiz

Het meisje _________ (denken) dat ze korting zou krijgen.
A
denkte
B
dacht
C
denkten
D
dachten

Slide 30 - Quiz

Gisteren _________ (begroeten) die man mij vriendelijk.
A
begroete
B
begroetten
C
begroeten
D
begroette

Slide 31 - Quiz

Waarom is deze telefoonnotitie lastig te begrijpen?
A
Niet netjes geschreven
B
Belangrijke informatie vergeten
C
De boodschap is onduidelijk.
D
Er staan fouten in de taalverzorging.

Slide 32 - Quiz

Wat is de goede indeling voor een presentatie?
A
slot, middenstuk, inleiding
B
inleiding, slot, middenstuk
C
middenstuk, slot, inleiding
D
inleiding, middenstuk, slot

Slide 33 - Quiz