Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
n
Les 3
Slaapgedrag
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Vidéo
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Diapositive
Slide 5 - Diapositive
Wanneer spreken we van een slaapstoornis?
A
Als iemand sinds een paar dagen slecht slaapt en overdag heel erg moe is.
B
Als iemand langer dan drie maanden slecht slaapt en overdag zijn taken niet meer goed kan uitvoeren.
C
Als iemand overdag dutjes doet en ‘s avonds te laat op bed gaat.
D
Als iemand slaperig is en overdag zijn taken niet kan uitvoeren.
Slide 6 - Quiz
Hieronder zie je een aantal categorieën slaapstoornissen. Welke hoort niet in dit rijtje thuis?
A
Hypertrofie
B
Parasomnie
C
Hypersomnie
D
Insomnie
Slide 7 - Quiz
Welke van onderstaande stellingen is fout?
A
Tijdens je slaap kunnen afvalstoffen in je hersenen makkelijker worden opgeruimd.
B
Tijdens je slaap worden nieuwe hersencellen aangemaakt.
C
Tijdens je slaap sla je belangrijke herinneringen extra goed op.
D
Tijdens je slaap is je lichaam even uitgeschakeld, zodat het kan uitrusten.
Slide 8 - Quiz
Wat is de functie van de biologische klok?
A
De biologische klok geeft in je lichaam aan wanneer het dag of nacht is.
B
De biologische klok bepaalt het moment waarop je het beste kunt slapen.
C
De biologische klok stuurt allerlei 24-uurs ritmes aan in je lichaam.
D
Antwoord A, B en C zijn allemaal juist.
Slide 9 - Quiz
Slide 10 - Diapositive
Hieronder zie je een afbeelding van de hersenen. Op welke plaats bevindt zich de biologische klok?
A
A
B
B
C
C
D
D
Slide 11 - Quiz
Jessica is een laat chronotype. Ze praat met Dominiek over haar slaapgedrag. Jessica zegt: “Het is voor mij extra slecht om ‘s avonds nog blauw licht te zien.” Dominiek zegt: “Voor iemand met een vroeg chronotype kan het juist positief zijn om ‘s avonds nog blauw licht te zien.” Wie heeft gelijk?
A
Jessica heeft gelijk
B
Dominiek heeft gelijk
C
Jessica en Dominiek hebben beiden gelijk
D
Geen van beiden heeft gelijk
Slide 12 - Quiz
Femke gaat naar de huisarts. Ze heeft last van concentratieproblemen, een pijnlijke knie en ze raakt ook vaak snel geïrriteerd. Welke van haar klachten kunnen directe gevolgen van slaaptekort zijn?
A
Alleen de pijn in haar knie
B
De pijn in haar knie en concentratieproblemen
C
Concentratieproblemen en snelle irritatie
D
Alle klachten zijn een direct gevolg van slaaptekort
Slide 13 - Quiz
Welke van onderstaande gewoonten is nadelig voor je slaap?
A
Geen energiedrankjes drinken
B
‘s Avonds laat gaan sporten
C
‘s Ochtends vlak na het opstaan een wandeling maken
D
‘s Avonds alleen gloeilampen aan, geen LED-verlichting
Slide 14 - Quiz
Welke uitspraak over je chronotype is juist?
A
Je kan zelf kiezen wat voor chronotype je bent.
B
Een uil is een vroeg chronotype.
C
Mensen met een normaal chronotype hebben ‘s ochtends veel moeite met vroeg opstaan.
D
Je chronotype bepaalt op welk moment van de nacht jij het beste kunt slapen.
Slide 15 - Quiz
Thomas valt ‘s avonds te laat in slaap en wordt ‘s nachts vaak wakker. Hij is de hele dag door bezig met zijn smartphone en drinkt bij thuiskomst graag een glas Red Bull. Welke(n) van onderstaande slaaptips zou(den) Thomas kunnen helpen?
A
Zorg meteen voor veel (dag)licht nadat je bent opgestaan.
B
Installeer een blauwlichtfilter op je telefoon, tablet of computer.
C
Onderneem geen inspannende activiteiten meer laat op de avond.
D
Drink geen energiedrankjes en cola, en geen koffie na het avondeten.