ON klas 3 blok 3 Meewerkend voorwerp / Bijwoordelijke bepaling

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b, k
• Leerjaar 3

meewerkend voorwerp 

en 

bijwoordelijke bepaling

lijdende en bedrijvende zin

Meewerkend voorwerp (mv)

Het mv is de ontvanger in een zin (onderwerp is de gever)

Hoe vinden?

vraag:   aan / voor  wie (of wat)  + ow + wwg?

voorbeeldzin:  Mijn broer vertelde zijn vriend een leuk verhaal

                  Mijn broer vertelde aan zijn vriend een leukm verhaal

bijwoordelijke bepaling (bwb)

1.   Een bijwoordelijke bepaling begint vaak met een voorzetsel.

2)  Je vindt de bijwoordelijke bepaling met vragen als: hoe, waar, waarmee, wanneer, waardoor, enzovoort.

voorbeeldzin:  

Na het eten gaat hij nog even naar het voetbalveld met zijn vriend.

Wat is het mv?
Hij gaf een bos bloemen aan zijn moeder.

1. hij
2. zijn moeder
3. aan zijn moeder
4. een bos bloemen

Wat is het mv?
Mijn vader belde de mentor van mijn zus.

1. mijn vader
2. de mentor
3. de mentor van mijn zus
4. er is geen mv

Wat is het mv?
Mijn vader gaf de mentor van mijn zus een hand.

1. mijn vader
2. de mentor
3. de mentor van mijn zus
4. een hand

Wat is de bwb?
Over een jaar gaan we verhuizen.

1. over een jaar
2. we
3. gaan verhuizen
4. verhuizen

wat is de bwb?
Hij hing zijn jas aan de kapstok.

1. hij
2. hing
3. zijn jas
4. aan de kapstok

let op!

ook enkele woorden kunnen een bwb zijn.  Het zijn altijd aparte zinsdelen:

1)   Hij / gaat / morgen / niet / voetballen.

2)  Mijn zus geeft / altijd / de planten / water.

is "aan de lijn" een bwb of een mv?
Mijn broer houdt de hond aan de lijn.

1. bwb
2. mv

Kan je ook uitleggen waarom?

bedrijvende zin:

Het onderwerp doet iets:

De man laat de hond uit.      

Lijdende zin:

Het lijdend voorwerp wordt het onderwerp:

De hond wordt door de man uitgelaten.

Naast elkaar:

De man laat de hond uit.

De hond wordt door de man uitgelaten.

De bakker bakt het brood.

Het brood wordt door de bakker gebakken.

lijdend of bedrijvend?
Op school werken we hard.

1. bedrijvende zin
2. lijdende zin

lijdend of bedrijvend?
Op school wordt er door ons hard gewerkt.

1. bedrijvende zin
2. lijdende zin

lijdend of bedrijvend?
De fiets wordt door mijn buurman gerepareerd.

1. bedrijvende zin
2. lijdende in