persoonsvorm verleden tijd zwakke werkwoorden

Spelling werkwoorden H2
- Persoonsvorm verleden tijd van zwakke werkwoorden


1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Spelling werkwoorden H2
- Persoonsvorm verleden tijd van zwakke werkwoorden


Slide 1 - Diapositive

Zwak werkwoord

brand - brandde
lach - lachte
verhuis - verhuisde 
Sterk werkwoord

loop - liep
slaap - sliep
roep - rie


Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Opdracht 2
1 De bruidsjurk van Yolanthe sleepte over de grond.
2 In een mum van tijd bluste de brandweer het vuurtje in het stadion.
3 Stemde jij ook op Frank bij de verkiezing van klassenvertegenwoordiger?
4 De politicus dubde de hele nacht over de juistheid van zijn beslissing.
5 Na die bewonderende blik van Sander bloosde Emma tot over haar oren.
6 ‘Zijn we er al bijna?’, puften de jongens halverwege de toren.
7 Die mannen probeerden met een vals briefje van € 50 te betalen.
8 In de manegebak draafden Anky’s lievelingspaarden

Slide 4 - Diapositive

landen
Het vliegtuig (landen) op tijd.

  • stam = land
  • d --> niet in 'taxikofschip +de

    Het vliegtuig landde op tijd.




Slide 5 - Diapositive

Schrijf de persoonsvorm op in verleden tijd enkelvoud.
KRABBEN
A
krab
B
krabte
C
krabde
D
krabtde

Slide 6 - Quiz

Schrijf de persoonsvorm op in verleden tijd enkelvoud.
RUSTEN
A
rust
B
ruste
C
rustten
D
rustte

Slide 7 - Quiz

Afgelopen weken (besteden) we veel tijd aan werkwoordspelling.
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 8 - Quiz

Zij verhuiste vorige week naar het buitenland.
A
goed
B
fout

Slide 9 - Quiz

Het huis brandde gisteren helemaal af.
A
goed
B
fout

Slide 10 - Quiz

Koste die jurk veel geld?
A
goed
B
fout

Slide 11 - Quiz

Wat is de verleden tijd enkelvoud van:
balokken (dit woord bestaat niet)
A
balokte
B
baloktte
C
balokde
D
balokdde

Slide 12 - Quiz

Wat is de verleden tijd enkelvoud van het woord belaven
A
belaafte
B
belaafde

Slide 13 - Quiz

Hij verbaaste zich er niet over.
A
goed
B
fout

Slide 14 - Quiz

Mijn auto startte vanmorgen niet.
A
goed
B
fout

Slide 15 - Quiz

Opdracht 3
1 Door een defecte wekker miste ik bijna de bus naar school.
2 Na het rokerige feestje luchtte Jantien haar kamer.
3 De agenten bevrijdden het jankende hondje uit de snikhete auto.
4 Geduldig wachtten de klanten in een lange rij voor de kassa.
5 Bestelde die snackverslaafde zojuist vier frikandellen tegelijk?
6 De NS-omroepster meldde een vertraging van vijf minuten.
7 Romeo beminde Julia in het diepste geheim.
8 Door een val van de trap verwondde Monika haar elleboog.

Slide 16 - Diapositive

Aan de slag
Maak opdracht 4, 5 (blz. 67) +
H3 startopdracht blz. 96


Slide 17 - Diapositive