4 HAVO Thema 1 BS 5 Transport door membranen

Goedemorgen!
This is the place to   Bio
1 / 37
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 90 min

Éléments de cette leçon

Goedemorgen!
This is the place to   Bio

Slide 1 - Diapositive

Thema 1: Inleiding in de biologie
Basisstof 5: Transport door membranen
H5
Thema 1
Inleiding in de biologie

Slide 2 - Diapositive

Herhalen vorige les
Basisstof 3 en 4

  1. BS3: Je kunt onderscheid maken in dierlijke en plantaardige cellen, onderdelen benoemen en functies daarvan beschrijven
  2. BS3: Je kunt een microscoop beschrijven daarmee organismen bestuderen
  3. BS4: Je kunt de functies van organellen omschrijven
  4. BS4: Je kunt eigenschappen aan cellen toekennen gebaseerd op hun bouw

Slide 3 - Diapositive

Welke cellen hebben een celwand?
A
Dierlijke cellen
B
Plantaardige cellen

Slide 4 - Quiz

Sleep het juiste woord naar de plek op de microscoop
voet
stelschroef
diafragma
tafel
objectief
tubus

Slide 5 - Question de remorquage


Een dierlijke cel heeft:
A
wel een celkern - wel een celwand - wel bladgroenkorrels
B
wel een celkern -GEEN celwand - GEEN bladgroenkorrels
C
GEEN celkern - wel een celwand - GEEN bladgroenkorrels
D
GEEN celkern - wel een celwand - wel bladgroenkorrels

Slide 6 - Quiz

Wat is een uniek kenmerk van een dierlijke cel?
A
Heeft een celkern
B
Heeft een mitochondrium
C
Heeft geen celwand
D
Heeft geen vacuole

Slide 7 - Quiz

bladgroenkorrel
celmembraan
celkern
vacuole
cytoplasma
celwand

Slide 8 - Question de remorquage

Zet op volgorde van groot (5) naar klein (7):
Orgaanstelsel
Orgaan
Weefsel
Cel
Organisme
Celkern
DNA

Slide 9 - Question de remorquage

Fotosynthese vindt plaats in...
A
de bladgroenkorrels
B
cytoplasma
C
celkern
D
celmembraan

Slide 10 - Quiz

Sleep functie naar het juiste organel
Celkern
Cytoplasma
Celmembraan
Vacuole
Mitochondrium
Stroperige vloeistof waarin celorganellen liggen
Bepaalt welke stoffen de cel in en uit mogen
Regelt wat er in de cel gebeurt
Met vocht gevuld blaasje dat stevigheid geeft aan de cel
Zorgt voor energie

Slide 11 - Question de remorquage

Sleep de organellen naar de juiste functie.
Transportsysteem
Levert energie
Breekt stoffen af
Maakt eiwitten
Bevat chromosomen
Celkern
Ribosomen
Lysosoom
Mitochondriën
ER
Golgi-systeem

Slide 12 - Question de remorquage

Er wordt een eiwit gemaakt in een cel. Welke organellen komt dit eiwit (in wording) achtereenvolgend tegen?
1
3
4
2
Celkern
Mitochondrium
Celmembraan
Ribosoom
ER
Golgi-systeem

Slide 13 - Question de remorquage

Welke vragen van het huiswerk willen jullie dat ik bespreek?

Slide 14 - Question ouverte

Leerdoelen
  • Je kunt de concentratie van een oplossing berekenen.
  • Je kunt uitleggen wat diffusie en osmose is en toelichten welke rol osmose speelt bij de stevigheid van planten.
  • Je kunt beschrijven hoe transport van stoffen via (cel)membranen plaatsvindt.

Slide 15 - Diapositive

Wat betekent concentratie?

Slide 16 - Carte mentale

Concentratie berekenen
De concentratie geeft de hoeveelheid opgeloste stof in een bepaalde hoeveelheid oplosmiddel aan.

Fysiologische zoutoplossing  bevat 0,9% keukenzout.
9 g keukenzout op te lossen in 991 g water.

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Vidéo

Diffusie
De verplaatsing van een stof van een plaats met een hoge concentratie naar een plaats met een lage concentratie van die stof.

De diffusiesnelheid is afhankelijk van de temperatuur.

Slide 19 - Diapositive

Osmose 

Slide 20 - Diapositive

Transport door membranen
Osmose
  • verplaasten van water moleculen door membraan via aqua-poriën.

  • altijd van lage osmotische waarde naar hoge osmotische waarde.
  • Kost geen extra energie (ATP)

Slide 21 - Diapositive

Osmotische waarde
Hoeveel water zich verplaatst wordt bepaald door de osmotische waarde aan beide zijden van het membraan.

Osmotische waarde: hoeveelheid opgeloste stoffen in het water.

Hoge osmotische waarde: veel opgeloste stoffen.
Lage osmotische waarde: weinig opgeloste stoffen.

Water stroomt van een lage -> hoge osmotische waarde.

Slide 22 - Diapositive

Transport door membranen
Osmotische waarde
  • gaat alleen om de concentratie opgeloste stoffen. 


  • NaCl splitst in water in Na+ en Cl-
         hierdoor wordt de osmotische waarde 2x zo hoog
Dus 2% glucose-oplossing heeft een lagere osmotische waarde dan 2% NaCl-oplossing.

Slide 23 - Diapositive

Transport door membranen
Osmose dierlijke cel
Tip voor toets
Maak een tekeningetje met pijlen. Dat maakt de opgave vaak een stuk duidelijker.

Slide 24 - Diapositive

Transport door membranen
Osmose plantaardige cel
de begrippen hyper- en hypotoon zijn altijd relatief; dus ten opzicht van....
Let daarom altijd goed op of de cel hypotoon of juist de omgeving hypotoon is. 

Slide 25 - Diapositive

Transport door membranen
Membraaneiwitten
  • Eiwitten in membraan zorgen voor transport van 
     grotere / geladen moleculen.
  • Transport kan alle kanten op:
            - van hoge naar lage concentratie: passief  (kost geen extra energie)
            - van lage naar hoge concentratie: actief (kost wel extra energie)
Tip voor toets
Maak een tekeningetje met pijlen. 
Dat maakt de opgave vaak een stuk duidelijker.

Slide 26 - Diapositive

Osmose en context

Slide 27 - Diapositive

Osmose en context
  • De omgeving heeft door het zout een veel hogere osmotische gekregen, waardoor er water uit de cellen van de slak verplaatst zal worden. Hierdoor sterven de cellen van de slak.
  • Osmose

Slide 28 - Diapositive

Water moleculen (blauw) bewegen naar links door:
A
diffusie, actief transport
B
diffusie, passief transport
C
osmose, actief transport
D
osmose, passief transport

Slide 29 - Quiz

Slide 30 - Lien

Passief transport
kost geen energie
verloopt altijd door een concentratieverschil
osmose en diffusie


Slide 31 - Diapositive

Actief transport, tegen concentratiegradiënt in. Kost ATP.
gaat tegen de concentratiegradiënt in
kost wel energie

Slide 32 - Diapositive

actief/passief transport

Slide 33 - Diapositive

exo/endocytose
Exocytose: afsnoeren blaasjes (actief)
Endocytose: opnemen stoffen
-> endosoom.
Voeding opnemen: fagocytose

Slide 34 - Diapositive

Ik heb de leerdoelen van deze les onder de knie
😒🙁😐🙂😃

Slide 35 - Sondage

Welke begrippen/concepten vond je lastig?

Slide 36 - Question ouverte

Aan de slag
Maak een samenvatting van BS 5

Maak opdrachten 43, 44, 47, 48 t/m 55 

Slide 37 - Diapositive