Het bezittelijk voornaamwoord

• Frans
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 3

Lesdoel

Vandaag herhalen we het bezittelijk voornaamwoord en de voltooide tijd. Volgende week proefwerk en dan gaan we allemaal vlammen!

Le pronom possessif

Het bezittelijk voornaamwoord

.......(zijn) soirée (v)

......(jouw) histoire 

...... (mijn) anniversaire

...... (mijn) chats

...... (jouw) belle-mère

..... (zijn) choix (m)

son

ta

mes

sa

mon

ton

Jouw vader (père)

1. ton père
2. ta père
3. tes père
4. son père

Mijn zus (soeur)

1. mon soeur
2. ma soeur
3. mes soeur
4. sa soeur

Haar broer (frère)

1. son frère
2. ses frère
3. sa frère
4. mon frère

Mijn vriendin (amie)

1. ma amie
2. mon amie
3. mes amie
4. ton amie

...(jouw) maison

1. ton
2. ta
3. tes

...(mijn) stylo

1. mon
2. ma
3. mes

...(mijn) amie

1. ma
2. ton
3. mon
4. ta

...(haar) école

1. sa
2. son
3. ses

...(zijn) glace

1. son
2. ses
3. sa

Welk woord past in deze zin:
Marc est ......... meilleur ami.

1. mon
2. ma
3. mes

Welk woord past in deze zin:
Je peux voir ......... poissons rouges?

1. ton
2. ta
3. tes

Welk woord past in deze zin:
......... histoire est vraiment marrante.

1. son
2. sa
3. ses

Vertaal: mijn broer, jouw zus, zijn tante en haar oom

ik kan het bezittelijk
voornaamwoord
gebruiken

1. 🥰
2. 🙂
3. 🤔

grammaire 'het bezittelijk voornaamwoord' | bron H page 126

Le passé composé

De voltooide tijd

Passé Composé

De passé composé bestaat uit:

1.) Hulpwerkwoord (meestal vorm van avoir)

2.) Voltooid deelwoord

Voorbeelden

J' ai mangé

Tu as joué

Il/elle a dansé

nous avons aimé

vous avez habité

ils/elles ont regardé

Geef de juiste vorm van AVOIR:
Nous…...

1. sommes
2. avons
3. ai
4. ont

Vul weer de juiste vorm van AVOIR in:
Vanessa (is een 'zij' dus elle) ...….

1. ai
2. as
3. a
4. avons

Je hebt dus het rijtje van AVOIR weer nodig! Schrijf het rijtje van AVOIR op

Le chien a mangé une glace.

1. De hond eet een ijsje.
2. De hond at een ijsje.
3. De hond heeft een ijsje gegeten.
4. De hond had een hoed op.

Hij heeft gepraat

1. Il a parlé
2. Ils ont parlé
3. Elle a parlé
4. Nous avons parlé

Vertaal:
Wij hebben gegeten (manger)

De hond heeft gedanst

1. Le chien a danse
2. Le chien ont dansé
3. Le chien dansé
4. Le chien a dansé

Vertaal:
Vous avez dansé

Ik heb in Delft gewoond.

1. J'ai habite à Delft
2. J'ai habité à Delft
3. Je suis habité à Delft
4. Je suis habite à Delft

DES QUESTIONS?

Vandaag

Hebben we herhaald:

-het bezittelijk voornaamwoord 

-de voltooide tijd