A2 Leesvaardigheid theorie H1 t/m 6

Herhalen theorie klas 1 en 2
1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Herhalen theorie klas 1 en 2

Slide 1 - Diapositive

Met welke drie punten moet je rekening houden als je het onderwerp van een tekst formuleert?

Slide 2 - Question ouverte

Wat zou het onderwerp zijn bij een tekst met de titel: 'Niet geschoten is altijd mis'.
A
Hockey
B
Jachtverbod
C
Fotografie
D
Boogschieten

Slide 3 - Quiz

Als er wordt gevraagd naar de hoofdgedachte van de tekst dan...
A
vat je de tekst samen in één woord.
B
vat je de tekst samen in één zin.
C
maak je een korte samenvatting
D
noteer je het doel van de tekst.

Slide 4 - Quiz

Formuleer het onderwerp van de tekst die je kan verwachten bij deze afbeelding.

Slide 5 - Question ouverte

Formuleer het onderwerp van de tekst die je kan verwachten bij deze afbeelding.

Slide 6 - Question ouverte

Wat is een hoofdgedachte?

Slide 7 - Question ouverte

De hoofdgedachte...
A
staat altijd in de eerste alinea.
B
staat altijd in het slot.
C
moet je zelf bedenken.
D
staat meestal in eerste en/of laatste alinea.

Slide 8 - Quiz

Kernzin
Kernzin
De belangrijkste informatie van een alinea.

Waar staat de kernzin?
  • Er is geen kernzin. Alle zinnen bevatten belangrijke informatie.
  • De 1e zin is de kernzin.
  • De 2e zin van een alinea is de kernzin. De 1e zin is een inleidende zin.
  • De laatste zin van de alinea is de kernzin.


Slide 9 - Diapositive

Wat is de kernzin?
Antwoord
De kernzin is de eerste zin: ‘Als het … Europa.'
 Wat is de kernzin?

Slide 10 - Diapositive

Als je schrijft, heb je daar vaak een doel mee. Noem de vier tekstdoelen.

Slide 11 - Question ouverte

Wat is het tekstdoel?
De salarissen van voetbalvrouwen zijn veel lager dan die van de mannen.
A
informeren
B
amuseren
C
overtuigen
D
activeren

Slide 12 - Quiz

Wat is het tekstdoel?
De salarissen van voetbalvrouwen zouden net zo hoog moeten zijn als die van de mannen.
A
informeren
B
amuseren
C
overtuigen
D
activeren

Slide 13 - Quiz

Signaalwoorden en tekstverbanden
Signaalwoorden geven een verband aan tussen zinnen en/of alinea's. 

Doel: signaalwoorden maken een tekst begrijpelijk. 

Verbanden:
     opsommend; doel - middel; tegenstellend; redengevend; oorzakelijk; toegevend;  voorwaardelijk; chronologisch; vergelijkend;  samenvattend; toelichtend; concluderend

Slide 14 - Diapositive

'Daarentegen' is een signaalwoord voor een...
A
Opsommend verband
B
Concluderend verband
C
Redengevend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 15 - Quiz

'Daarom' is een signaalwoord voor een...
A
Opsommend verband
B
Concluderend verband
C
Redengevend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 16 - Quiz

'En dan nog' is een signaalwoord voor een...
A
Opsommend verband
B
Concluderend verband
C
Redengevend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 17 - Quiz

'Zodoende' is een signaalwoord voor een...
A
Toelichtend verband
B
Concluderend verband
C
Redengevend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 18 - Quiz

Noteer signaalwoord en tekstverband.
'.......?........ het morgen regent, gaat de geplande sportdag niet door.'

Slide 19 - Question ouverte

Noteer signaalwoord en tekstverband.
'De skipistes moesten enkele dagen worden gesloten .......?........ de hevige sneeuwval.'

Slide 20 - Question ouverte

Feiten en meningen
Feit
Mening
Is echt of werkelijke gebeurd.
Is wat iemand ergens van vindt of over denkt.
Kun je meestal controleren
Verschilt per persoon: Iedereen kan een andere mening hebben.
Voorbeeld: Het flatgebouw is 165 meter hoog
Voorbeeld: Kiki vindt het hoge flatgebouw mooi.

Slide 21 - Diapositive

Feit of mening?

'Het is mooi weer.'
A
Feit
B
Mening

Slide 22 - Quiz

Feit of mening?
'Souhail had precies een half uur nodig om zijn haar in model te brengen.'
A
feit
B
mening

Slide 23 - Quiz

Feit of mening?
'Dit is een zin.'
A
feit
B
mening

Slide 24 - Quiz

Standpunt en argumenten
Standpunt = je mening
Argumenten = redenen die je mening ondersteunen

Slide 25 - Diapositive

Wat is het standpunt?
Amsterdam heeft veel concertzalen van verschillende groottes. Het is dus geen wonder dat bijna elke band die Nederland aandoet, in Amsterdam optreedt.
A
Amsterdam heeft... verschillende groottes.
B
Het is ... Amsterdam optreedt.

Slide 26 - Quiz

Wat is het standpunt?
Het is voor iedereen goed om op een teamsport te zitten, want dat is de beste manier om te leren samenwerken.
A
Het is...te zitten
B
dat is...leren samenwerken

Slide 27 - Quiz

Wat is het standpunt?
Omdat het zo gezellig is, vind ik een glaasje wijn op zijn tijd geen probleem.
A
Omdat het... gezellig is
B
vind ik .... geen probleem.

Slide 28 - Quiz

Wat is het standpunt?
Er komen nog steeds veel jongeren met een alcoholvergiftiging in het ziekenhuis. Daarom moet de verkoop van alcohol aan jongeren strenger gestraft worden.
A
Er komen ... het ziekenhuis
B
Daarom moet...gestraft worden

Slide 29 - Quiz

Kritisch lezen

Slide 30 - Diapositive

Waar let je op als je wilt vaststellen of een tekst betrouwbaar is?

Slide 31 - Question ouverte

Betrouwbaar?

Waar?
A
Betrouwbaar Waar
B
Niet betrouwbaar Wel waar
C
Wel betrouwbaar Niet waar
D
Niet betrouwbaar Niet waar

Slide 32 - Quiz