Cette leçon contient 51 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 15 min
Éléments de cette leçon
Herhaling grammatica
Quiz met daarin herhaling van grammatica klas 2.
Slide 1 - Diapositive
Kies de juiste woordsoort. Je moet ook nooit Coca Cola drinken bij de computer. Wat is Coca Cola in deze zin?
A
zelfstandig naamwoord
B
lidwoord (lw)
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel
Slide 2 - Quiz
ik, je, hij, u, haar, ons, mij, jouwe
A
bezittelijke voornaamwoorden
B
persoonlijke voornaamwoorden
C
aanwijzende voornaamwoorden
D
betrekkelijke voornaamwoorden
Slide 3 - Quiz
In een naamwoordelijk gezegde zit NOOIT een koppelwerkwoord
A
juist
B
onjuist
Slide 4 - Quiz
In een naamwoordelijk gezegde zegt een eigenschap iets over het onderwerp.
A
juist
B
onjuist
Slide 5 - Quiz
Hij wordt een aardige docent.
wordt: hww, zww of kww?
A
kww
B
hww
C
zww
Slide 6 - Quiz
Willem is jarig geweest.
is: hww, zww of kww?
A
hww
B
zww
C
kww
Slide 7 - Quiz
Zij zou naar school komen.
komen: hww, kww of zww?
A
hww
B
zww
C
kww
Slide 8 - Quiz
Slide 9 - Diapositive
Slide 10 - Diapositive
Een voorzetselvoorwerp vormt een vaste combinatie smet een werkwoord
A
juist
B
onjuist
Slide 11 - Quiz
Een VZV is een zinsdeel dat hoort bij het werkwoordelijk gezegde.
A
juist
B
onjuist
Slide 12 - Quiz
Hoe vind je een voorzetselvoorwerp ?
A
1. noteer pv, ow en wg
2. is er een ww met een vast voorzetsel ?
3. het voorzetsel wordt letterlijk gebruikt
4. het zinsdeel begint met een vast voorzetsel
B
1. noteer pv, ow en wg
2. is er een ww zonder een vast voorzetsel ?
3. het voorzetsel wordt figuurlijk gebruikt
4. het zinsdeel begint niet met een vast voorzetsel
C
1. noteer pv, ow en wg
2. is er een ww met een vast voorzetsel ?
3. het voorzetsel wordt figuurlijk gebruikt
4. het zinsdeel begint met een vast voorzetsel
D
1. noteer pv ,ow en wg
2. is er een ww zonder een vast voorzetsel ?
3. het voorzetsel letterlijk gebruikt
4. het zinsdeel begint met een vast voorzetsel
Slide 13 - Quiz
Een BWB kan meerdere keren in een zin voorkomen.
A
juist
B
onjuist
Slide 14 - Quiz
Bij een BWB krijg je antwoord op de vraag:
A
wie doet wat?
B
Wie, wat, waar, wanneer?
C
Waarom iets of iemand iets doet.
D
Hoeveel, waarmee en waardoor?
Slide 15 - Quiz
Een BVB zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
A
juist
B
onjuist
Slide 16 - Quiz
Kijk naar de zin: Vandaag was het een bijzondere dag. Vandaag is een:
A
BWB
B
BVB
C
BW
D
ZN
Slide 17 - Quiz
Wat is de volgorde bij het benoemen van zinsdelen?
Persoonsvorm
Onderwerp
Wg/ng
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Voorzetselvoorwerp
Bijwoordelijke bepaling
Slide 18 - Question de remorquage
Waren de thuisblijvers nieuwsgierig naar de uitslag van de basketbalwedstrijd?
lijdend voorwerp
onderwerp
werkwoordelijk gezegde
naamwoordelijk gezegde
voorzetselvoorwerp
naar de uitslag van de basketbalwedstrijd
de thuisblijvers
waren [nieuwsgierig]
Slide 19 - Question de remorquage
Tijdens de voorstelling heb ik me vermaakt.
lijdend voorwerp
onderwerp
werkwoordelijk gezegde
naamwoordelijk gezegde
voorzetselvoorwerp
bijwoordelijke bepaling
tijdens de voorstelling
heb me vermaakt
ik
me
heb vermaakt
Slide 20 - Question de remorquage
Pv en wg
Ow
Voorzetsel
voorwerp (vv)
Lijdend voorwerp (lv)
wg
mijn
hele
leven
Al
ga
ik
uit
van
de
eerlijkheid
van
mensen.
Slide 21 - Question de remorquage
Pv en wg
Ow
Voorzetsel
voorwerp (vv)
Bijwoordelijke bepaling (bwb)
wg
heeft
mijn
vader
Gisteren
eindeloos
gezocht
naar
zijn
sleutels
Slide 22 - Question de remorquage
Waarom kun je met het woord zeuren geen lv-zin maken?
A
Zeuren is geen Nederlands werkwoord
B
Zeuren is geen koppelwerkwoord
C
Zeuren kan geen lijdend voorwerp bij zich dragen
D
Je kan wel een lv-zin maken met het woord zeuren
Slide 23 - Quiz
Is de bijzin een lv-zin of een bwb-zin? Stel je voor dat je een kamer vol onbekende binnenkomt.
A
lv-zin
B
bwb-zin
Slide 24 - Quiz
lv-zin of bwb-zin? Als er 25 milliseconden zijn verlopen, heb je al een idee.
A
lv-zin
B
bwb-zin
Slide 25 - Quiz
Tim pakt limonade, omdat hij dorst heeft.
A
lv-zin
B
bwb-zin
Slide 26 - Quiz
Het deel IN HOOFDLETTERS is een: ow-zin / lv-zin / mv-zin / bwb-zin
OMDAT KEES EEN PROPJE DOOR DE KLAS GOOIDE, moest hij zich melden.
A
ow - zin
B
lv - zin
C
mv - zin
D
bwb - zin
Slide 27 - Quiz
Het deel IN HOOFDLETTERS is een: ow-zin / lv-zin / mv-zin / bwb-zin
WIE ZIJN BILLEN BRANDT, moet op de blaren zitten.
A
ow - zin
B
lv - zin
C
mv - zin
D
bwb - zin
Slide 28 - Quiz
Het deel IN HOOFDLETTERS is een: ow-zin / lv-zin / mv-zin / bwb-zin
Weet jij misschien HOE JE PLAATJES BIJ EEN TEKST KUNT VOEGEN?
A
ow - zin
B
lv - zin
C
mv - zin
D
bwb - zin
Slide 29 - Quiz
Noteer de functie van de bijzin: Kies uit: ow-zin, lv-zin, mw-zin, bwb-zin.
Hij besloot niet te gaan, omdat hij zich niet lekker voelde.
A
ow-zin
B
lv-zin
C
mv-zin
D
bwb-zin
Slide 30 - Quiz
Noteer de functie van de bijzin: Kies uit: ow-zin, lv-zin, mw-zin, bwb-zin.
Dat hij dat niet kan, weten we al een tijdje.
A
ow-zin
B
lv-zin
C
mv-zin
D
bwb-zin
Slide 31 - Quiz
Noteer de functie van de bijzin: Kies uit: ow-zin, lv-zin, mw-zin, bwb-zin.
Aan hen die niet luisteren, vertel ik mijn geheimen niet.
A
ow-zin
B
lv-zin
C
mv-zin
D
bwb-zin
Slide 32 - Quiz
De leerlingen, die een onvoldoende hebben, mogen de toets volgende week herkansen.
A
ond-zin
B
bwb-zin
C
bvb-zin
D
lv-zin
Slide 33 - Quiz
Hij wordt een aardige docent.
wordt: hww, zww of kww?
A
kww
B
hww
C
zww
Slide 34 - Quiz
Willem is jarig geweest.
geweest: hww, zww of kww?
A
hww
B
zww
C
kww
Slide 35 - Quiz
Willem is jarig geweest.
is: hww, zww of kww?
A
hww
B
zww
C
kww
Slide 36 - Quiz
Zij zou naar school komen.
zou: hww, kww of zww?
A
hww
B
zww
C
kww
Slide 37 - Quiz
Zij zou naar school komen.
komen: hww, kww of zww?
A
hww
B
zww
C
kww
Slide 38 - Quiz
Bijwoordelijke bepaling
Bijvoeglijke bepaling
Is een zinsdeel
Is geen zinsdeel
Slide 39 - Question de remorquage
bijvoeglijke bepaling
Ondergeschikte bijwoordelijke bepaling
Samengestelde zin
De kern van het zinsdeel is een zelfstandig naamwoord,
De kern van het zinsdeel is geen zelfstandig naamwoord (of voornaamwoord)
Een zin met 2 of meer persoonsvormen
Slide 40 - Question de remorquage
Sleep de kern en bijvoeglijke bepaling naar het juiste vak.
Zin:
kern
bijvoeglijke
bepaling
Ze
heeft
een
mooie,
rode
auto.
Slide 41 - Question de remorquage
Sleep de kern en bijvoeglijke bepaling(en) naar het juiste vak.
Zin:
kern
bijvoeglijke
bepaling
Hij
kocht
een
hele nieuwe
telefoon.
Slide 42 - Question de remorquage
Sleep de kern en bijvoeglijke bepaling(en) naar het juiste vak.
Zin:
kern
bijvoeglijke
bepaling
Met
de
nieuwe
vriend
van mijn zus
kan
ik
goed
opschieten.
Slide 43 - Question de remorquage
Henk LOOPT in de winkel
Aan Ingrid geeft HIJ een nieuwe fiets.
Ik geef HEM morgen een klap.
De fiets VAN HEM is blauw
Ik speel graag MET HEM
Ik vind HET op de gang
Onderwerp
persoonsvorm
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Bijvoeglijke bepaling
Bijwoordelijke bepaling
Slide 44 - Question de remorquage
Is het onderstreepte deel in de volgende zin een bwb of een bvb?
Ik zag vorige week een medewerker van de supermarkt boodschappen doen.
A
bijwoordelijke bepaling
B
bijvoeglijke bepaling
Slide 45 - Quiz
Is het onderstreepte deel in de volgende zin een bwb of een bvb?
De winkels in België zijn allemaal al gesloten, behalve de supermarkten.
A
bijwoordelijke bepaling
B
bijvoeglijke bepaling
Slide 46 - Quiz
In Coevorden zijn veel ganzen in het park te vinden. 'in het park' is een
A
bwb
B
bvb
C
bvb-zin
Slide 47 - Quiz
Wat is de bijvoeglijke bijzin?
Petra heeft het boek dat ze voor haar verjaardag had gekregen, geruild.
A
het boek dat ze voor haar verjaardag had gekregen
B
voor haar verjaardag
C
dat ze voor haar verjaardag had gekregen
D
heeft er geen
Slide 48 - Quiz
Het meisje met wie ik stond te praten, is mijn vroegere buurmeisje. de bijvoeglijke bijzin is:
A
Het meisje
B
met wie ik stond te praten
C
is mijn vroegere buurmeisje
D
Het meisje is mijn vroegere buurmeisje.
Slide 49 - Quiz
Welke zin heeft een bijvoeglijke bijzin?
A
De kinderen die daar lopen, zijn moe, omdat ze gegymd hebben.