Grammatica Zinsontleding t/m LV

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 1

Welkom

Pak je laptop.

Ga rustig zitten.

Ga naar www.lessonop.com

Log in met je schoolaccount

Ga naar de les: Grammatica zinsontleding.

Deze les

• Aan het einde van de les kun je de persoonsvorm, het onderwerp en het werkwoordelijk gezegde in een zin aanwijzen.
• Zelfstandig werken in stilte.
• Groene slides zijn uitleg
• Blauwe slides zijn oefeningen
• Roze stip is extra uitleg en oefening 
• Gele stip is extra verdieping
  

Wat weet je nog van de persoonsvorm?

pv in de tegenwoordige tijd

De persoonsvorm staat in de tegenwoordige tijd als het nu gebeurt.

We fietsen naar de dierentuin.

pv in de verleden tijd

De persoonsvorm staat in de verleden tijd als iets al gebeurd is.

Vorige week won ons team de hoofdprijs.

De witte strepen bij een zebra zorgen voor verkoeling.

Staat de zin in de tt of vt?

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd

De postbode bezorgde een pakje.

Staat de zin in de tt of vt?

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd

Max schroefde de dop van de fles.

Staat de zin in de tt of vt?

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd

Een zeester heeft geen hersenen.

Staat de zin in de tt of vt?

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd

De hond blaft al de hele dag.

Staat de zin in de tt of vt?

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd

Zet de zin in de verleden tijd. 

Noteer alleen de persoonsvorm

De meeste kiezers stemmen tegen het voorstel.

Zet de zin in de verleden tijd. 

Noteer alleen de persoonsvorm

Marit vermaakt zich goed tijdens het uitje.

Zet de zin in de verleden tijd. 

Noteer alleen de persoonsvorm

De supporters juichen de spelers toe.

Zet de zin in de tegenwoordige tijd. 

Noteer alleen de persoonsvorm

Het geluid schalde door de ruimte.

Zet de zin in de tegenwoordige tijd. 

Noteer alleen de persoonsvorm

Hij vergiste wel vaker.

Waarom zijn het onderwerp en de persoonsvorm een ANWB-stelletje?

Ik kom vanavond een uurtje later.

Wat is het onderwerp in deze zin?

1. Ik
2. kom
3. vanavond
4. een uurtje later.

De kleine kinderen hebben allemaal zin in een ijsje.
Wat is het onderwerp in deze zin?

1. allemaal
2. De kleine kinderen
3. een ijsje
4. hebben

De kip van boer Jan legt iedere dageen gouden ei.
Wat is het onderwerp in deze zin:

1. legt
2. iedere dag
3. een gouden ei
4. De kip van boer Jan

Morgen moeten we een toets maken.

Wat is het onderwerp in deze zin?

1. Morgen
2. moeten
3. we
4. een toets

Jan wil graag gaan voetballen.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

1. wil
2. wil gaan
3. wil gaan voetballen
4. wil voetballen

Morgen ga ik lopend naar school.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

1. ga
2. ga lopend
3. lopend

Jij zou dat eens aan hem moeten vragen.
Wat is het werkwoordelijk gezegde.

1. zou
2. zou moeten
3. zou vragen
4. zou moeten vragen

Ontleed de volgende zin:
De jongens willen morgen op de fiets naar school gaan.

Ontleed de volgend zin:
Waarom ging jij gisteren te laat naar bed?

Ontleed de volgende zin:
De hond stond de jongen heel hard met zijn staart te slaan.

Ontleed de volgende zin:
Je moet de volgende keer beter opletten.

Maak een zin bij deze afbeelding.

Wie doet het en wie ondergaat het?

Lijdend voorwerp

Het onderwerp in een zin doet iets en het lijdend voorwerp ondergaat iets.

In de zin: 'Het meisje knuffelt de hond. ' is het meisje het onderwerp ( zij doet het) en de hond het lijdend voorwerp ( die ondergaat het.

Wie doet iets en wie ondergaat iets?

Wie doet iets en wie ondergaat iets?

Wie doet iets en wie ondergaat iets?

Maak bij de drie afbeeldingen goede zinnen en ontleed deze in: pv, O, WG en LV.

Noem één ding dat je nog wilt leren na deze les.
Noem twee dingen die je nog moeilijk vindt na deze les.
Noem drie dingen die je geleerd hebt.