Herhaling H9

Herhaling H9
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
VerpleegkundigeWOStudiejaar 1

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Herhaling H9

Slide 1 - Diapositive

Laatste weken?
A
Freeriding
B
Strijden
C
Spanning
D
Heb al vakantie

Slide 2 - Quiz

Je krijgt op je spaarrekening 3% rente. De inflatie is 2,1%
A
De nominale rente is 3%
B
De nominale rente is 2,1%
C
De nominale rente is 0,9%
D
De nominale rente is -0,9%

Slide 3 - Quiz

Een startende ondernemer heeft doorgaans behoefte aan een ..... algemene prijs van tijd
A
lage
B
hoge
C
beetje van beiden

Slide 4 - Quiz

Startende ondernemers hebben doorgaans een .... individuele prijs van tijd
A
Lage
B
Hoge
C
Geen van beiden

Slide 5 - Quiz

Het synoniem voor ruilen over tijd is:
A
Substitutiegoed
B
Intertemporele subsitutie
C
interval substitutie
D
Interval substitutiegoed

Slide 6 - Quiz

Enkelvoudige interest
€ 31,50
€ 8,33
€ 16,00
€ 83,33
€ 800,-, 2%, 1 jr
€ 700,-, 3%, 1,5 jr
€ 1.000,-, 2,5%, 4 mnd

Slide 7 - Question de remorquage

Rente
  • Rente een ander woord daarvoor is interest.
  • Nominale rente = rente in euro's, het rente- percentage dat de bank geeft of vraagt.
  • Reële rente = nominale rente gecorrigeerd voor de inflatie.

Slide 8 - Diapositive

nominaal rendement = 4,4%
reëel rendement = 2,3%
inflatie =
A
2,1%
B
6,8%
C
-2%
D
6,7%

Slide 9 - Quiz

Nominale rente: 1%
Inflatie: 12%
Reële rente?
Reële rente: 2%
Inflatie: 3%
Nominale rente?
Nominale rente: 3%
Reële rente: 2%
Inflatie?
Nominale rente: 2%
Reële rente: 3%
Inflatie?
– 1%
5%
– 9,8%
1%

Slide 10 - Question de remorquage

Hoeveel moet je elk jaar aflossen als je een lineaire hypotheek van 30 jaar afsluit voor €600.000 met 2% rente?
A
€240
B
€12.000
C
€20.000
D
€32.000

Slide 11 - Quiz

Wat is een nadeel van een lineaire hypotheek?
A
Je betaalt in totaal veel rente.
B
Je moet in totaal veel aflossen.
C
De kosten zijn in totaal hoger.
D
In het begin zijn de maandlasten hoger.

Slide 12 - Quiz

Wat is de schuld aan het einde van jaar 2?

Slide 13 - Question ouverte

Slide 14 - Diapositive

Hoeveel is de annuiteit?
Jaar
Beginschuld
Aflossing
Rente
Eindschuld
1
€360.000
€8.464,58
€8.280
€351.535,42
2
€351.535,42
€8.659,27
€8.085,31
€342.876,15
Jaar
Beginschuld
Aflossing
Rente
Eindschuld
1
€360.000
€8.464,58
€8.280
€351.535,42
2
€351.535,42
€8.659,27
€8.085,31
€342.876,15
Jaar
Beginschuld
Aflossing
Rente
Annuiteit
Eindschuld
1
€360.000
€8.464,58
€8.280
...
€351.535,42
2
€351.535,42
€8.659,27
€8.085,31
...
€342.876,15
A
€8.464,58
B
€16.744,58
C
€351.535,42
D
€17.123.85

Slide 15 - Quiz

AOW
Bedrijfspensioen
Eigen middelen
Omslagstelsel
Kapitaaldekkingstelsel

Slide 16 - Question de remorquage

welvaartsvast
waardevast
Een uitkering die meestijgt met de gemiddelde cao-lonen noem je ....
Een uitkering die meestijgt met de consumentenprijsindex noem je ....

Slide 17 - Question de remorquage

Wat is het kapitaaldekkingsstelsel?
A
De ene partij beschikt over meer informatie. Doet zich bijvoorbeeld voor bij verzekeringen wanneer de ene partij meer weet dan de ander.
B
Ontvangen (sociale) premies in een jaar worden gebruikt om de uitkeringen in dat jaar te betalen.
C
Het (automatisch) tot stand komen van een evenwichtprijs voor een goed of dienst.
D
Uit individuele premiebetaling wordt vermogen gevormd voor de financiering van uitkeringen in de toekomst.

Slide 18 - Quiz