H.FL2 les 2 maart Spreken Hoofdstuk 1 Opbouwopdrachten

Spreken
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Spreken

Slide 1 - Diapositive

Hoofdstuk 1 
Opbouwopdrachten
Spreekdoel en doelgroep

Slide 2 - Diapositive

Spreekdoelen
3 spreekdoelen zijn:
  1. informeren
  2. instrueren
  3. overtuigen

Slide 3 - Diapositive

Informeren
1. Informeren
Bij een informatieve presentatie wil je jouw publiek informeren. Je wilt dat je publiek na de presentatie iets weet wat het daarvoor niet wist.
Je blijft neutraal, je geeft niet je mening.

Slide 4 - Diapositive

Geef een voorbeeld van een informerende presentatie.
Geef een voorbeeld van een informatieve presentatie.

Slide 5 - Question ouverte

Informeren
2. Instrueren
Bij een instruerende presentatie vertel je het publiek hoe het iets moet doen; je geeft een instructie. Je vertelt in stappen wat er moet gebeuren. Soms doe je iets voor. 
Je kunt het publiek ook zelf laten uitproberen.
Zorg dat je presentatie dan niet te rommelig wordt.

Slide 6 - Diapositive

Geef een voorbeeld van
een instruerende presentatie

Slide 7 - Carte mentale

Informeren
3. Overtuigen
Bij een overtuigende presentatie probeer je het publiek van jouw standpunt te overtuigen.
Soms wil je het publiek ook overhalen om iets te doen.
Je onderbouwt je standpunt met argumenten.

Slide 8 - Diapositive


Een voorbeeld van een overtuigende presentatie is:
A
Een spreekbeurt over de bouw van de Afsluitdijk
B
Presentatie waarin je stapsgewijs uitlegt hoe je een website bouwt
C
Een betoog vóór vrijheid van meningsuiting

Slide 9 - Quiz

Taalgebruik en lichaamstaal
  1. Taalgebruik
  2. Toon en articulatie
  3. Contact met je publiek
  4. Lichaamshouding en uiterlijk

Slide 10 - Diapositive

Informeren
1. Taalgebruik
Denk bij de voorbereiding van je presentatie na over je taalgebruik.
Je spreekt niet iedereen op dezelfde manier aan. Jij/ u
Vermijd het gebruik van straattaal en populaire woorden.
Let op het gebruik van stopwoorden, zoals eeh, dus, enzovoorts

Slide 11 - Diapositive

Informeren
2. Toon en articulatie
Zorg ervoor dat je duidelijk speekt tijdens je presentatie:





Varieer in toonhoogte en melodie (monotoon)
articuleer goed
praat hard genoeg
maak korte zinnen
spreek rustig
bouw korte pauzes in tussen je zinnen

Slide 12 - Diapositive

Informeren
3. Contact met je publiek
Tijdens je presentatie kijk je het publiek aan. 
Kijk rond en richt je niet op één persoon.
Zorg ervoor dat je niet naar het scherm blijft kijken.


Slide 13 - Diapositive


Een voorbeeld van een goede interactie is vragen stellen aan je publiek tijdens de presentatie.
A
juist
B
onjuist

Slide 14 - Quiz

Informeren
4. Lichaamshouding 
en uiterlijk
Zorg tijdens je presentatie voor een actieve lichaamshouding. 
Maak handgebaren om je verhaal te ondersteunen.
Zorg ervoor dat je er verzorgd uitziet. Draag kleding waar je je lekker in voelt, maar die ook bij de situatie past.

Slide 15 - Diapositive

Formeel en informeel taalgebruik
Formeel

Voldoet aan regels
Zakelijk
Deftig
Zoals het hoort
Vooral buitenshuis
Zakelijke situaties
Informeel

Persoonlijk
Losser
Niet-zakelijke situaties
Niet-officiële situaties
Met vertrouwde mensen

Slide 16 - Diapositive

Deze foto is
A
Formeel
B
Informeel

Slide 17 - Quiz

Wat is de betekenis van formeel:
A
Niet officieel
B
Officieel
C
Iets met meel
D
Hoe je je moet gedragen

Slide 18 - Quiz

Deze foto is:
A
Formeel
B
Informeel

Slide 19 - Quiz

Wat is de betekenis van informeel?
A
Officieel
B
Hoe je je moet gedragen
C
Niet officieel
D
Hoe je je niet moet gedragen

Slide 20 - Quiz

Maak opdracht 1 t/m 4 (pag 131-134 ) in je Via Werkboek.
Maak een foto van de opdrachten en zet deze in teams bij opdrachten bij "Nederlands opdracht 1 t/m 4 spreken .
Opdrachten en huiswerk

Slide 21 - Diapositive