Oefenen met grammatica

Oefenen met grammatica
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

Éléments de cette leçon

Oefenen met grammatica

Slide 1 - Diapositive

wat zijn de drie lidwoorden?

Slide 2 - Question ouverte


Kies de juiste woordsoort.
Je moet ook nooit cola drinken bij de computer.
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Voorzetsel (vz)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
D
Werkwoord

Slide 3 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Ik fiets nog snel even naar de winkel.
A
Lidwoord (lw)
B
Zelfstandig naamwoord (zn)

Slide 4 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
In klas 2m4  zitten alleen maar leuke leerlingen.
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Lidwoord (lw)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
D
Zelfstandig werkwoord (zww)

Slide 5 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Vanochtend heb ik één boterham gegeten.
A
Lidwoord
B
Geen lidwoord

Slide 6 - Quiz

Hoeveel zelfstandig naamwoorden (zn) staan er in onderstaande zin?
In augustus gaan mijn oom en tante altijd naar Spanje.

Slide 7 - Question ouverte

Hoeveel bijvoeglijk naamwoorden staan er in onderstaande zin?
Het grote lokaal was heel koud.

Slide 8 - Question ouverte

De politie heeft een buurtonderzoek ingesteld.
______
A
persoonsvorm
B
geen persoonsvorm

Slide 9 - Quiz


Gaan we vanmiddag zwemmen?
_____
A
persoonsvorm
B
geen persoonsvorm

Slide 10 - Quiz

Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.

De persoonsvorm is:
A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze

Slide 11 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Als onderwerp kozen ze pooldieren.
A
Onderwerp
B
Pooldieren
C
Kozen
D
Ze

Slide 12 - Quiz

Wat is de regel om het onderwerp van een zin te vinden?
A
wie of wat = onderwerp
B
wat = onderwerp
C
wie of wat +pv = onderwerp
D
Je hebt geen regel nodig

Slide 13 - Quiz

In welke zin staan de streepjes op de goede plek?
A
De aardige boer | heeft | de vrolijke koeien | een uur lang | geaaid in de wei.
B
De aardige boer | heeft | de vrolijke koeien | een uur lang | geaaid | in de wei.
C
De | aardige boer | heeft | de vrolijke koeien | een uur lang | geaaid | in de wei.
D
De aardige boer | heeft | de vrolijke koeien | een uur | lang | geaaid | in de wei.

Slide 14 - Quiz

Uit hoeveel zinsdelen bestaat deze zin:
De aardige boer heeft de vrolijke koeien een uur lang geaaid in de wei.
A
3
B
4
C
5
D
6

Slide 15 - Quiz

Het onderwerp kun je vinden door de volgende vraag te stellen:
A
wie/wat?
B
wie/wat+persoonsvorm?
C
wie/wat + werkwoordelijk gezegde
D
wie/wat + lijdend voorwerp?

Slide 16 - Quiz

Mijn buurman heeft mijn scooter gerepareerd.
mijn scooter =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 17 - Quiz

Het lijdend voorwerp ondergaat de handeling.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 18 - Quiz

Noem het onderwerp: Vanavond geeft mijn broer zijn vriendin een ring.
A
Vanavond
B
mijn broer
C
zijn vriendin
D
een ring

Slide 19 - Quiz

In elke zin staat een lijdend voorwerp.

A
juist
B
onjuist

Slide 20 - Quiz

Wat is in de volgende zin het lijdend voorwerp?
- De postbezorger overhandigde de klant de bestelling.

A
De postbezorger
B
De bestelling
C
De klant
D
Er is geen lijdend voorwerp

Slide 21 - Quiz

Waarom wil mijn oma altijd [een zoen] hebben?
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp
C
Meewerkend voorwerp
D
Bijwoordelijke bepaling

Slide 22 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in de zin:

'Liza at vandaag twee stukken pizza.'
A
Liza
B
pizza
C
twee stukken pizza
D
Er is geen lijdend voorwerp.

Slide 23 - Quiz

Geef 2 zinnen met een bijvoeglijk naamwoord

Slide 24 - Question ouverte

Spelling H5
Spelling bijvoeglijk naamwoord

Ik heb vijf (goud) ringen thuis.
A
gouden
B
goude

Slide 25 - Quiz

Geef de juiste spelling van het bijvoeglijk naamwoord:
een (braaf) hond
A
braaf
B
braafe
C
braave
D
brave

Slide 26 - Quiz

Wat is de juiste spelling van het werkwoord gebruikt als bijvoeglijk naamwoord?

(verroesten) Het ......... tuinhek
A
verroestten
B
verroeste
C
verroesten

Slide 27 - Quiz

wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 28 - Quiz

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
A
aardappel
B
het
C
geweldige
D
gescoord

Slide 29 - Quiz