Grammatica: onderwerp en lijdend voorwerp

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo
• Leerjaar 1

Welkom!

Doe je telefoon in de telefoontas,

doe je jas en oortjes uit,

pak je spullen op tafel....

Dan kunnen we beginnen.

Wat gaan we doen deze les?

Grammatica: onderwerp en lijdend voorwerp

• Herhalen: pv + ww.gez.
• Nieuwe theorie: onderwerp en lijdend voorwerp

Aan het einde van de les: kun je het onderwerp en 

het lijdend voorwerp vinden in een zin.

1. Evi moet bij haar kleine broertje blijven.

       pv = ...............          ww.gez. = ...............

2. Ik hoor de klok tikken op mijn slaapkamer.

       pv = ...............          ww.gez. = ...............

3. Vorige week kwam tante Khadija bij ons.

       pv = ...............          ww.gez. = ...............

1. Evi moet bij haar kleine broertje blijven.

       pv = moet                ww.gez. = moet blijven

2. Ik hoor de klok tikken op mijn slaapkamer.

       pv = ...............          ww.gez. = ...............

3. Vorige week kwam tante Khadija bij ons.

       pv = ...............          ww.gez. = ...............

1. Evi moet bij haar kleine broertje blijven.

       pv = moet                ww.gez. = moet blijven

2. Ik hoor de klok tikken op mijn slaapkamer.

       pv = hoor                 ww.gez. = hoor tikken

3. Vorige week kwam tante Khadija bij ons.

       pv = ...............          ww.gez. = ...............

1. Evi moet bij haar kleine broertje blijven.

       pv = moet                ww.gez. = moet blijven

2. Ik hoor de klok tikken op mijn slaapkamer.

       pv = hoor                 ww.gez. = hoor tikken

3. Vorige week kwam tante Khadija bij ons.

       pv = kwam              ww.gez. = kwam

Grammatica voor de toetsweek

• Persoonsvorm
• Werkwoordelijk gezegde
• Onderwerp
• Lijdend voorwerp 

Grammatica voor de toetsweek

• Persoonsvorm
• Werkwoordelijk gezegde
• Onderwerp
• Lijdend voorwerp 

Onderwerp

Onderwerp

Je vindt het onderwerp door te vragen:

wie of wat + werkwoordelijk gezegde?

Onderwerp

Je vindt het onderwerp door te vragen:

wie of wat + werkwoordelijk gezegde?

Met een bal heeft Frank twee ramen gebroken.

Onderwerp

Je vindt het onderwerp door te vragen:

wie of wat + werkwoordelijk gezegde?

Met een bal heeft Frank twee ramen gebroken.

Onderwerp

Je vindt het onderwerp door te vragen:

wie of wat + werkwoordelijk gezegde?

Met een bal heeft Frank twee ramen gebroken.

Wie of wat heeft gebroken? Frank.

Onderwerp

Je vindt het onderwerp door te vragen:

wie of wat + werkwoordelijk gezegde?

Met een bal heeft Frank twee ramen gebroken.

Wie of wat heeft gebroken? Frank.

Onderwerp = Frank

Lijdend voorwerp

Met een bal heeft Frank twee ramen gebroken.

pv/ww.gez. - ond - ww.gez.

Lijdend voorwerp

Met een bal heeft Frank twee ramen gebroken.

pv/ww.gez. - ond - ww.gez.

Je vindt het lijdend voorwerp door te vragen:

wie of wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?

Lijdend voorwerp

Met een bal heeft Frank twee ramen gebroken.

pv/ww.gez. - ond - ww.gez.

Je vindt het lijdend voorwerp door te vragen:

wie of wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?

Frank heeft twee ramen gebroken. Dus lv = twee ramen.

Twee oefenzinnen

1. Sylvie pakte de verkeerde fiets uit het fietsenrek.

2. Tomatensoep wil Rosa elke dag wel eten.

onderwerp | lijdend voorwerp

Twee oefenzinnen

1. Sylvie pakte de verkeerde fiets uit het fietsenrek.

2. Tomatensoep wil Rosa elke dag wel eten.

onderwerp | lijdend voorwerp

Twee oefenzinnen

1. Sylvie pakte de verkeerde fiets uit het fietsenrek.

2. Tomatensoep wil Rosa elke dag wel eten.

onderwerp | lijdend voorwerp

Zelfstandig aan de slag

Grammatica - Paragraaf 3.7

Blz. 173-175

Opdracht 7, 9 en 10

Heb je het niet af in de les, dan wordt het huiswerk voor morgen.

Ik ga het controleren!