Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
Rekenen
Slide 1 - Diapositive
Eline maakt een fietsreis van 1.344 km. Per dag fietst ze 32 km. Hoeveel dagen moet ze fietsen? ... dagen
Slide 2 - Question ouverte
Aan het eind van het jaar blijkt dat er 480.231 mensen over een autoweg zijn gereden. Hoeveel mensen zijn dat ongeveer gemiddeld per maand? Rond af op duizendtallen.
Slide 3 - Question ouverte
Pien verkoopt 4.999 tulpen. Ze maakt bosjes van 10. Hoeveel losse bloemen houdt ze nog over?
Slide 4 - Question ouverte
Het lukte Sara om 998 keer te springen met springtouwen. Haar vriendin Fay sprong 3 keer zo vaak. Hoe vaak sprong Fay? ... keer
Slide 5 - Question ouverte
Hoeveel maanden is 8 jaar? ... maanden
Slide 6 - Question ouverte
Louise gaat koekjes bakken. Om 8 koekjes te bakken heb je 3 schepjes suiker nodig. Louise wilt 40 koekjes bakken. Hoeveel schepjes suiker heeft ze nodig? ... schepjes suiker
Slide 7 - Question ouverte
Welk getal ligt precies tussen 46,3 en 46,4?
A
46,30
B
46,35
C
46,355
D
46,39
Slide 8 - Quiz
Op de weegschaal staat 2,367 kg. Hoeveel gram is dit? ... gram
Slide 9 - Question ouverte
Hoeveel gram is 1 kilo, 1 pond en 2 ons samen?
Slide 10 - Question ouverte
Hoeveel liter is 1 dm3?
Slide 11 - Question ouverte
Michael koopt 15 cd's van 20,03 per stuk. Wat moet Michael ongeveer betalen? Rond af op hele euro's. ... euro
Slide 12 - Question ouverte
In een bos staan 500 dennen, 1.012 berken en nog 1.502 kastanjes. De helft van de bomen wordt gekapt. Hoeveel zijn dat er?
Slide 13 - Question ouverte
De schuur van Keano moet nieuwe planken. Er kunnen 23 planken op een rij. Er zijn 7 rijen. Hoeveel planken moet hij bestellen?
Slide 14 - Question ouverte
Om 5 voor half 8 's avonds gaat Mick naar het dorpsplein om te skaten. Om 21:10 uur moet hij weer thuis zijn. Hoeveel minuten mag hij wegblijven? ... minuten
Slide 15 - Question ouverte
Welk getal is meer dan: 10,470
A
9,9000
B
10,1025
C
10,5
D
10,3999
Slide 16 - Quiz
Welk getal is meer dan? 1,5
A
1,101
B
1,06
C
1,51
D
1,399
Slide 17 - Quiz
Hoeveel meter is een hectometer?
A
10 meter
B
100 meter
C
1 meter
D
1000 meter
Slide 18 - Quiz
Hoeveel mm gaan er in een 1 dm?
A
100 mm
B
10 mm
C
1000 mm
D
10.000 mm
Slide 19 - Quiz
Hoeveel meter is een decameter?
A
1 meter
B
100 meter
C
10 meter
D
1000 meter
Slide 20 - Quiz
Ik ga schilderen. Mijn muur is 3 meter hoog en 5 meter lang. Welke pot verf moet ik kopen?
A
18 m2
B
10 m2
C
20 m2
D
14 m2
Slide 21 - Quiz
3 van de 15 leerlingen zijn afwezig. Hoeveel % is dat?
A
10%
B
20%
C
30%
D
40%
Slide 22 - Quiz
Hoe schrijf ik ...... in een kommagetal?
1001
A
0,1
B
0,01
C
0,001
D
0,0001
Slide 23 - Quiz
Hoe schrijf ik ..... in een kommagetal?
101
A
0,1
B
0,01
C
0,001
D
0,0001
Slide 24 - Quiz
Ik wil vloerbedekking laten leggen. Mijn vloer is 5 meter breed en 11 meter lang. Het tapijt dat ik wil kopen is 5 meter kamerbreed. Hoeveel meter moet ik kopen?
A
10
B
11
C
55
D
5
Slide 25 - Quiz
Ik woon 45 km van mijn werk. 5 dagen per week ga ik met de auto naar mijn werk. Hoeveel km rijd ik in een week?