Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.
La durée de la leçon est: 60 min
Éléments de cette leçon
Verkoopresultaten
oefentoets
Slide 1 - Diapositive
De verkoopprijs inclusief btw noemen we ook wel de:
A
inkoopfactuurprijs
B
verkoopkosten
C
verkoopprijs
D
consumentenprijs
Slide 2 - Quiz
De prijs die de detaillist betaalt aan de groothandel noemen we de:
A
verkoopprijs
B
inkoopfactuurprijs
C
fabricagekosten
D
inkoopprijs
Slide 3 - Quiz
De verkoopprijs bereken je als volgt:
A
inkoopprijs + brutowinst
B
brutowinst - overige kosten
C
omzet - inkoop
D
inkoopprijs + btw
Slide 4 - Quiz
De omzet van de kledingwinkel van Klaas is EUR 35.000, de inkoopwaarde is EUR 15.000 en de kosten zijn EUR 7.500. De brutowinst is:
A
20.000
B
12.500
C
2.500
D
75.000
Slide 5 - Quiz
Hoe heet het begrip wanneer de brutowinst in procenten is van de inkoopprijs?
A
Brutowinst
B
Brutowinstopslag
C
Brutowinstmarge
D
Brutowinstaftrek
Slide 6 - Quiz
Totaalbedrag waarvoor de verkochte artikelen zijn ingekocht, exclusief btw.
Totaalbedrag waarvoor de artikelen zijn ingekocht, inclusief btw.
De btw die je betaalt aan leveranciers en die je terugontvangt van de Belastingdienst.
De btw die je ontvangt van klanten en die je moet afdragen aan de belastingdienst
Inkoopfactuurprijs
Inkoopwaarde van de omzet
Voorbelasting
Verschuldigde omzetbelasting
Slide 7 - Question de remorquage
Een artikel wordt in de winkel verkocht voor een consumentenprijs van € 34,95. De btw is het hoge tarief. Hoeveel btw betaalt de klant voor dit product?
A
€7,35
B
€6,07
C
€5,49
D
€6,65
Slide 8 - Quiz
Wat moet er op de puntjes komen te staan?
A
Omzet
B
Nettowinst
C
Winst
D
Verkoopprijs
Slide 9 - Quiz
Een hoge omzet zorgt automatisch voor een hoge brutowinst.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 10 - Quiz
Van een doucheset zijn de volgende gegevens bekend: • de consumentenprijs is € 64,95 • het brutowinstpercentage is 62% van de inkoopprijs • voor de btw geldt het h-tarief
Bereken de inkoopprijs (afronden op 2 decimalen nauwkeurig)
A
€33,13
B
€53,67
C
€48,15
D
€40,27
Slide 11 - Quiz
Hoe bereken ik de brutowinstopslag?
A
Brutowinst : IWO x 100%
B
Brutowinst : Omzet x 100%
C
Brutowinst x IWO : 100%
D
Brutowinst x Omzet : 100%
Slide 12 - Quiz
De inkoopprijs van een product is 15 euro. De brutowinstopslag 25%. De BTW bedraagt 21%. Wat is de verkoopprijs incl. BTW?
A
18,75
B
21,90
C
22,69
D
6,90
Slide 13 - Quiz
De firma List en Bedrog BV heeft in de maand mei 2500 artikelen verkocht. De gemiddelde verkoopprijs per artikel is € 12,50. De gem. inkoopprijs is € 7,50 per artikel. Wat is de bruto winst van de maand mei.
A
€ 7.500
B
€ 10.00
C
€ 12.500
D
€ 15.000
Slide 14 - Quiz
verkoopfactuurprijs
inkoopfactuurprijs
consumentenprijs
verkoopprijs
inkoopprijs
inkoopwaarde
inclusief btw
exclusief btw
Slide 15 - Question de remorquage
de consumentenprijs
de nettoverkoopprijs
De BTW
Bruto verkoopprijs
0 %, 9%, 21%
De prijs zonder BTW
Slide 16 - Question de remorquage
Wie betaald de btw?
A
De ondernemers
B
De consumenten
C
De ondernemers én de consumenten
D
Soms de ondernemers, soms de consumenten
Slide 17 - Quiz
Een bedrijf heeft een omzet van € 33.500,-. De brutowinstmarge is 30%. Wat is de inkoopwaarde van de omzet?
A
€43.450
B
€53.450
C
€13.450
D
€23.450
Slide 18 - Quiz
Een bedrijf heeft een omzet van € 66.250,-. De brutowinstmarge is 25%. Wat is de brutowinst?
A
€16.563,00
B
€16.562,00
C
€16.562,50
D
€26.562,50
Slide 19 - Quiz
Een bedrijf heeft een omzet van € 41.850,-. De brutowinstopslag is 30%. Wat is de inkoopwaarde van de omzet?
A
€32.192,31
B
€32.192,30
C
€29.295,00
D
€12.555,00
Slide 20 - Quiz
Een bedrijf heeft een omzet van € 26.825,-. De brutowinstopslag is 45%. Wat is de brutowinst?
A
€18.500
B
€28.500
C
€14.753
D
€8.325
Slide 21 - Quiz
Een bedrijf heeft een consumentenomzet ( BTW h-tarief) van € 302.500,-. De brutowinstmarge is 40%. Wat is de inkoopwaarde van de omzet?