In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Grammatica H5
havo 3
4/5/11/12 april
Slide 1 - Tekstslide
Wat gaan we doen?
-Uitleg H5: bedrijvende en lijdende vorm
Slide 2 - Tekstslide
lezen!!!
timer
10:00
Slide 3 - Tekstslide
En nu?
Maken H5 bedrijvende en leidende vorm - opdracht 1 en 2
Maken H5 Lastig te benoemen woorden: die, dat, wie, wat - opdracht 1 en 2
Zelfstandig/groepje werken aan project Grammatica
Video inleveren in classroom (YouTube of bestand in classroom) deadline is maandag 17 april
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
praktische opdracht
alleen of in twee- of drietallen
maak een instructiefilmpje over twee (alleen)of drie onderdelen van grammatica H1 t/m H5
Het filmpje duurt tussen de vier en zes minuten
Leg de theorie uit de gekozen paragrafen uit met eigen voorbeelden (geen zinnen uit het boek dus)
Je werkt hieraan tijdens de les en eventueel tijdens KWT-uren
Uiterste inlever datum 17 april
Je plaatst een YouTube link in Classroom (afgeschermd filmpje)
Slide 6 - Tekstslide
Kies uit de volgende onderdelen:
H1 - Bijvoeglijke bijzin
H1 - Betrekkelijk voornaamwoord
H2 - Samentrekking
H2 - Onbepaald voornaamwoord
H3 - Verwijzen
H4 - Beknopte bijzin
H4 - Tussenwerpsel
H5 - Bedrijvende en lijdende vorm
H5 - Lastig te benoemen woorden: die, dat, wie, wat
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
doelen H5
-Ik kan het verschil tussen een bedrijvende en een lijdende vorm herkennen en benoemen.
Slide 9 - Tekstslide
bedrijvende vorm vs lijdende vorm
Slide 10 - Tekstslide
bedrijvende vorm
Het onderwerp van de zin in de bedrijvende vorm is actief (voert de handeling uit).
De man koopt een computer.
De docent kijkt de toetsen na.
De leerling maakt zijn huiswerk.
Slide 11 - Tekstslide
lijdende vorm
Het onderwerp van de zin in de bedrijvende vorm is passief (ondergaat de handeling).
De computer wordt door de man gekocht.
De toetsen worden door docent nagekeken.
Het huiswerk wordt door de leerling gemaakt.
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
1a De hovenier snoeit de leiboom.
1b De leiboom wordt door de hovenier gesnoeid.
In zin 1a staat een werkwoordelijk gezegde (snoeit), een onderwerp (De hovenier) en een lijdend voorwerp (de leiboom). Deze zin staat in de bedrijvende vorm.
Van zo’n zin in de bedrijvende vorm kun je een zin in de lijdende vorm maken, zie zin 1b. Dan veranderen er drie dingen:
het lijdend voorwerp wordt het onderwerp (de leiboom);
het onderwerp wordt een bijwoordelijke bepaling die met door begint (door de hovenier), een door-bepaling;
bij het werkwoordelijk gezegde (snoeit) wordt het hulpwerkwoord worden of zijn gebruikt (wordt gesnoeid). Hoe het gezegde precies verandert, kun je zien aan de volgende voorbeelden.
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Vanavond wordt het oud papier opgehaald.
A
bedrijvend
B
lijdend
Slide 16 - Quizvraag
Zet onderstaande zin in de lijdende vorm:
De hovenier snoeit de bomen.
Slide 17 - Open vraag
-bedrijvende vorm
-lijdende vorm
Slide 18 - Tekstslide
lastige woorden: die/dat
1 aanwijzend voornaamwoord
-> je kunt de die/dat vervangen door deze/dit
-> je kunt het 'aanwijzen'
Je kunt die kastanjes van dat jongetje opeten.
Slide 19 - Tekstslide
lastige woorden: die/dat
2 betrekkelijk voornaamwoord
-> je kunt de die/datniet vervangen door deze/dit
-> die/dat verwijst naar een antecedent
Het jongetje dat daar staat, heeft kastanjes gevonden.
Slide 20 - Tekstslide
lastige woorden: wie/wat
1 betrekkelijk voornaamwoord
-> verwijst terug naar een antecedent
Je hoeft niet alles wat je leest te onthouden.
2 vragend voornaamwoord
-> verwijst niet terug naar een antecedent
Ellen weet allang wie ze uit gaat nodigen voor haar feest.
Slide 21 - Tekstslide
lastige woorden: wie/wat
3 telwoord
-> wie/wat kun je vervangen door 'een beetje'
In de koelkast ligt wat fruit voor jullie.
4 onbepaald voornaamwoord
-> wie/wat kun je vervangen door 'iets'
Nemen jullie morgen allemaal wat mee?
Slide 22 - Tekstslide
Als je die advertentie moet geloven, is de laptop supersnel.
A
aanwijzend voornaamwoord
B
betrekkelijk
voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
onbepaald voornaamwoord
Slide 23 - Quizvraag
Heb jij al wat voor Fleur gekocht?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
betrekkelijk
voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
onbepaald voornaamwoord
Slide 24 - Quizvraag
Het telefoonhoesje dat Timon graag wilde hebben, is uitverkocht.
A
aanwijzend voornaamwoord
B
betrekkelijk
voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
onbepaald voornaamwoord
Slide 25 - Quizvraag
Weet jij wie er naar het schoolfeest gaan?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
betrekkelijk
voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
onbepaald voornaamwoord
Slide 26 - Quizvraag
-die/dat
-wie/wat
Slide 27 - Tekstslide
En nu?
Groepjes maken voor grammaticaproject
Maken H5 bedrijvende en leidende vorm - opdracht 1 en 2
Maken H5 Lastig te benoemen woorden: die, dat, wie, wat - opdracht 1 en 2
Zelfstandig werken aan project Grammatica (tekst +