2V - Trede 19 - Les 2

Trede 19 - les 2
Nederlands
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsBasisschoolGroep 8

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Trede 19 - les 2
Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doelen
Aan het eind van deze les:
  •  kan je benoemen of een zin in de lijdende of bedrijvende vorm staat.
  • kan je een zin omzetten van een bedrijvende vorm naar een lijdende vorm.

  • kan je de volgende begrippen hanteren: homoniem, homofoon en vakjargon.
  • Je schrijft een instructie voor een algemeen publiek.
  • Je maakt gebruik van voegwoorden en verwijswoorden.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat valt je op?

De jongens drinken limonade.


De limonade wordt door de jongens gedronken.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onderwerp is

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onderwerp is

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Jara| laat | de hond | uit
  • Jara is het onderwerp
  • Jara doet iets in deze zin: Ze laat de hond uit
  • Bedrijvend of actief


Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De hond | wordt | door Jara |uitgelaten

  • De hond is het onderwerp
  • De hond doet niets in deze zin: Hij wordt uitgelaten
  • Lijdend of passief

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een taart wordt door mij gebakken.
A
BEDRIJVENDE VORM
B
LIJDENDE VORM

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik geef mijn moeder bloemen.
A
BEDRIJVENDE VORM
B
LIJDENDE VORM

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De kat vangt een muis.
A
BEDRIJVENDE VORM
B
LIJDENDE VORM

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De boom wordt door mij nagetekend.
A
BEDRIJVENDE VORM
B
LIJDENDE VORM

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik steek een kaars aan.
A
BEDRIJVENDE VORM
B
LIJDENDE VORM

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Van bedrijvende vorm naar lijdende vorm
Bekijk zin 1a en zin 1b: 

1a De hovenier snoeit de leiboom (bedrijvend)
1b De leiboom wordt door de hovenier gesnoeid (lijdend)

Van zo’n zin in de bedrijvende vorm kun je een zin in de lijdende vorm maken, zie zin 1b. Dan veranderen er drie dingen:

1. het lijdend voorwerp wordt het onderwerp (de leiboom);
2. het onderwerp wordt een bijwoordelijke bepaling die met door begint (door de hovenier), een door-bepaling;
3. bij het werkwoordelijk gezegde (snoeit) wordt het hulpwerkwoord worden of zijn gebruikt (wordt gesnoeid). Hoe het gezegde precies verandert, kun je zien aan de volgende voorbeelden.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Plusopdracht
Zet deze zinnen in de andere vorm.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Juf Gerritje koopt een computer.

Slide 17 - Open vraag

De bedrijvende (actieve vorm). In deze zin staat een werkwoordelijk gezegde (koopt), een onderwerp (Juf Gerritje) en een lijdend voorwerp (een computer).
Meester Maarten wast de auto.

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Giel verkoopt de stoelen.

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Homoniemen
Een woord heeft twee of meer verschillende betekenissen. Uit de tekst kun je zelf vaak wel opmaken om welke betekenis het gaat.

Bijvoorbeeld: 'arm'
betekenis 1: het lichaamsdeel
betekenis 2: geen geld hebben

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Homoniem of niet?
Kussen
A
Ja
B
Nee

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Homoniem of niet?
Water
A
Ja
B
Nee

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Homoniem of niet?
pad
A
Ja
B
Nee

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Homofonen
Twee woorden klinken hetzelfde, maar zijn anders geschreven. Ook hebben zij een andere betekenis.

Bijvoorbeeld: 
-geld en geldt
-hard en hart

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

"schop" is een ....
A
Homofoon
B
Homoniem

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

"licht-ligt" is een ....
A
Homofoon
B
Homoniem

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn verwijswoorden?
A
Woorden die verwijzen naar andere woorden
B
Woorden die je kunt aanwijzen in een tekst
C
Woorden zoals omdat, maar, dus en bijvoorbeeld
D
Woorden zoals ze, hij, er, men

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk verwijswoord is juist? Die of dat?
A
Het voetbaltoernooi die...
B
Het voetbaltoernooi dat...

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk verwijswoord is juist?
De jongen...
A
De jongen die....
B
De jongen dat....

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De regering heeft ....... zin gekregen: de bezuinigingen op het onderwijs gaan door.
A
haar
B
zijn

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 31 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Workshopsessie
Trede 19
-Precies
-Leesbaar

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies