§ 3-Naamwoordelijk gezegde

1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?


Oftewel, wat is het doel van deze les?

Na deze les weet je hoe je een naamwoordelijk gezegde in een zin kunt vinden


Slide 2 - Tekstslide

Cursus 7-§ 13-Werkwoordsvormen en wwtijden
Bekijk de volgende zin:
Dit jaar / is / Alinde / opnieuw / keepster.
In deze zin staat geen werkwoord dat aangeeft wat het onderwerp Alinde doet. Er is dus geen werkwoordelijk gezegde. 

Alinde dóét niet iets, maar zij ís iets. Wát zij is, zie je aan het zelfstandig naamwoord keepster. 
Daarom heeft de zin een naamwoordelijk gezegde (ng): is [keepster]. 

Slide 3 - Tekstslide

Het werkwoordelijk gezegde van een zin zegt dus wat iemand of iets (het onderwerp) doet en een naamwoordelijk gezegde (ng) zegt wat iemand of iets is of wordt.

– De hockeycoach / is / streng.
ng = is [streng]
– Sien wordt docent beeldende kunst.
ng = wordt [docent beeldende kunst]

Slide 4 - Tekstslide

Het werkwoordelijk deel (ww.deel) bevat alle werkwoorden uit de zin. Het belangrijkste daarvan is een vorm van een koppelwerkwoord: zijn, worden, blijven, blijken, lijken en schijnen.

Het naamwoordelijk deel (nw.deel) bevat een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord dat een (tijdelijke) eigenschap (keepster) van het onderwerp (Alinde) noemt. Het koppelwerkwoord (is) koppelt die eigenschap aan het onderwerp.

Slide 5 - Tekstslide

Het naamwoordelijk deel (nw.deel) bevat een bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord dat een eigenschap (streng, docent beeldende kunst) van het onderwerp (De hockeycoach, Sien) geeft. Het koppelwerkwoord (is, wordt) koppelt de eigenschap aan het onderwerp.


Let op: in zinnen met een naamwoordelijk gezegde staat nooit een lijdend voorwerp.

Slide 6 - Tekstslide

Zo vind je het naamwoordelijk gezegde

1 Stel vast of er een koppelwerkwoord in de zin staat.

2 Stel vast of het onderwerp iets doet of iets is of wordt.

Slide 7 - Tekstslide

3 Als het onderwerp iets is/wordt, stel je de vraag: Wat + persoonsvorm + onderwerp + overige werkwoorden? Het antwoord op die vraag is het naamwoordelijk deel.

4 Noteer het naamwoordelijk gezegde: pv + [nw.deel] + overige werkwoorden


Zet het naamwoordelijk deel tussen vierkante haken.

Slide 8 - Tekstslide

Voorbeeld:
Nova wil later een beroemde pianiste worden.
1 worden = kww
2 Nova wil later iets worden, namelijk een beroemde pianiste.
3 Vraag: Wat wil Nova worden? Antwoord: een beroemde pianiste.
4 ng = wil [een beroemde pianiste] worden

Slide 9 - Tekstslide

Let op: De werkwoorden zijn, blijven en schijnen komen niet alleen voor als kww, maar ook als zelfstandig werkwoord



Als zijn en blijven de betekenis hebben van zich bevinden, zijn ze zelfstandig werkwoord. Als schijnen de betekenis heeft van licht geven, is het een zww



Slide 10 - Tekstslide

Nog een keer de zes koppelwerkwoorden:
zijn,
worden,
blijven,
blijken, 
lijken, 
schijnen

Slide 11 - Tekstslide

Even checken. Wie vertelt mij nog even wat we zojuist hebben gehoord?


Geen vingers, ik geef de beurt aan ..............................................

Slide 12 - Tekstslide

H2E-2022

Slide 13 - Tekstslide

H2F

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Link

Aan de slag

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Cursus 7-§ 13-Werkwoordsvormen en wwtijden
Maken:
Cursus 5 Grammatica zinsdelen
§ 3 blz. 210
Opdr.1 MET POTLOOD in je werkboek
opdr. 2-3-5 in je schrift


Samen met je klasgenoot klaar? Dan maak je opdracht 4 of je gaat online naar:
De Brug Meestromen § 3 naamwoordelijk gezegde

Slide 18 - Tekstslide

Cursus 7-§ 13-Werkwoordsvormen en wwtijden
Tekst

Slide 19 - Tekstslide

Cursus 7-§ 13-Werkwoordsvormen en wwtijden
Tekst

Slide 20 - Tekstslide

§ 3-Naamwoordelijk gezegde

Slide 21 - Tekstslide