Naamwoordelijk gezegde

Oefenen
Naamwoordelijk  gezegde? 
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 10 min

Onderdelen in deze les

Oefenen
Naamwoordelijk  gezegde? 

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel
Ik kan een voorbeeldzin geven met een naamwoordelijk gezegde en ik kan uitleggen wat het ng is en waarom dat het ng is. 

Slide 2 - Tekstslide

Koppelwerkwoorden
1. zijn               2. worden         3. blijven
                 lijken            schijnen
                  blijken        heten
               dunken       voorkomen

Slide 3 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
Er moet minstens één koppelwerkwoord in de zin staan. 
In een zin met een ng doet het onderwerp niets maar is het iets.  
Zie: Dit jaar is Alinde opnieuw keepster.                                                          Pv: is              Ow: Alinde

Is = vorm van zijn. Kun je is vervangen door worden of blijven
Ja, want: Dit jaar wordt Alinde opnieuw keepster - Dit jaar blijft Alinde opnieuw keepster. 
Wat is/wordt/blijft Alinde? Keepster.

Ng = is keepster
werkwoordelijk deel = is
naamwoordelijk deel = keepster




Slide 4 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
Thymen zal de beste gamer blijken op het toernooi. 

Zit er een kww in? 
Doet het onderwerp iets of is die iets?
Wat + pv + ow + overige werkwoorden? Antwoord is het naamwoordelijk deel




Slide 5 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
Thymen zal de beste gamer blijken op het toernooi. 

Zit er een kww in? Ja, blijken.
Doet het onderwerp iets of is die iets? Het onderwerp, Thymen, is iets. 
Wat + pv + ow + overige werkwoorden? Antwoord is het naamwoordelijk deel

Wat zal Thymen blijken? De beste gamer.

Controlevraag: kun je blijken vervangen door: worden/blijven/zijn? Ja. 




Slide 6 - Tekstslide

Bij een naamwoordelijk gezegde...
A
...is het onderwerp iets.
B
...doet het onderwerp iets.

Slide 7 - Quizvraag


Bij een naamwoordelijk gezegde heb je ALTIJD een...
A
Zelfstandig werkwoord
B
Koppelwerkwoord

Slide 8 - Quizvraag

Een naamwoordelijk gezegde is altijd een..
A
actie
B
eigenschap/kenmerk

Slide 9 - Quizvraag

Wat is een naamwoordelijk gezegde?
A
Hij heeft gegeten.
B
Hij heeft een zusje gekregen.
C
Hij heeft corona.
D
Hij is een vrolijke Frans.

Slide 10 - Quizvraag

Een naamwoordelijk gezegde heeft:
A
minstens twee werkwoorden
B
meestal één koppelwerkwoord
C
tenminste één zelfstandig werkwoord
D
meestal geen werkwoorden

Slide 11 - Quizvraag

Wat noteer je bij het naamwoordelijk gezegde?
A
koppelwerkwoord + naamwoordelijk deel
B
koppelwerkwoord
C
koppelwerkwoord + een kernmerk of eigenschap van het onderwerp
D
alle werkwoorden in de zin

Slide 12 - Quizvraag

Wat hoort NIET bij het naamwoordelijk gezegde?
A
werkwoorden
B
'zijn'
C
'doen'
D
koppelwerkwoorden

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het naamwoordelijk gezegde?
A
Een koppelwerkwoord en eventuele andere werkwoorden
B
Een koppelwerkwoord, eventuele andere werkwoorden en een zelfstandig naamwoord
C
Een koppelwerkwoord, eventuele andere werkwoorden en een zinsdeel dat iets zegt over het onderwerp
D
Een koppelwerkwoord, eventuele andere werkwoorden en het onderwerp

Slide 14 - Quizvraag

Een naamwoordelijk gezegde bevat altijd een koppelwerkwoord
A
juist
B
onjuist

Slide 15 - Quizvraag

Schrijf zo veel mogelijk koppelwerkwoorden op

Slide 16 - Open vraag

Leerdoel
Ik kan een voorbeeldzin geven met een naamwoordelijk gezegde en ik kan uitleggen wat het ng is en waarom dat het ng is. 

Slide 17 - Tekstslide

Maak een zin met een ng, geef aan wat het ng is en leg uit waarom dat het ng is.

Slide 18 - Open vraag